Einde inhoudsopgave
Besluit onroerende zaken omzetbelasting
4.4.1 Algemeen
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2024
- Bronpublicatie:
12-12-2023, Stcrt. 2003, 31602 (uitgifte: 14-12-2003, regelingnummer: 2023-26908)
- Inwerkingtreding
01-01-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
12-12-2023, Stcrt. 2003, 31602 (uitgifte: 14-12-2003, regelingnummer: 2023-26908)
- Vakgebied(en)
Omzetbelasting / Belastingplichtige en -schuldige
Omzetbelasting / Levering van goederen en diensten
Omzetbelasting / Vrijstelling
Een perceel onbebouwde grond dat kennelijk bestemd is om te worden bebouwd met één of meer gebouwen of een gedeelte van een gebouw, vormt een bouwterrein.1. Onder ‘bebouwen van grond’ wordt verstaan het (doen) oprichten van een gebouw (zie § 3.2.1) en het inrichten van het terrein dat als erbij behorend terrein gaat kwalificeren (zie § 3.4).2.
Er is in ieder geval sprake van een bouwterrein als met het oog op de bebouwing3. van de grond sprake is van onbebouwde grond:
- 1.
Waaraan bewerkingen plaatsvinden of hebben plaatsgevonden;
- 2.
Ten aanzien waarvan voorzieningen worden of zijn getroffen die uitsluitend dienstbaar zijn aan de grond;
- 3.
In de omgeving waarvan voorzieningen worden of zijn getroffen; of
- 4.
Ter zake waarvan een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit is verleend.4.
Naast de vier hiervoor genoemde situaties, kunnen ook andere omstandigheden erop wijzen dat sprake is van een bouwterrein. Het woord ‘kennelijk’ geeft namelijk aan dat bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een bouwterrein een beoordeling dient plaats te vinden van alle omstandigheden ter zake van de transactie voorafgaand aan en ten tijde van de levering – met inbegrip van de intentie van partijen, als deze wordt ondersteund door objectieve gegevens – waaruit blijkt dat op die datum het betrokken terrein daadwerkelijk bestemd is te worden bebouwd.5. Dat is bijvoorbeeld het geval bij een aangevraagde (maar nog niet verleende) omgevingsvergunning of gemaakte architectkosten die zien op het te bouwen gebouw op het betreffende terrein.
De enkele omstandigheid dat de betrokken partijen geen intentie hebben om het terrein zelf te bebouwen hoeft er niet aan in de weg te staan dat met inachtneming van alle omstandigheden het betrokken terrein daadwerkelijk is bestemd om te worden bebouwd.
Voetnoten
Artikel 11, zesde lid, van de wet en MvT, Kamerstukken II 2016/17, 34552, nr. 3, p. 93 (Belastingplan 2017).
HR 12 december 2014, nr. 13/01646, ECLI:NL:HR:2014:3566, r.o. 3.4.2.
Bij bouwprojecten die op basis van de Crisis- en herstelwet worden uitgevoerd, wordt geen omgevingsvergunning verleend. Als een projectuitvoeringsbesluit dient ter vervanging van onder andere de omgevingsvergunning, is ook sprake van een bouwterrein.
Kamerstukken II 2016/17, 34552, nr. 3, p. 87. Zie ook HR 5 oktober 2018, nr. 16/04577, ECLI:NL:HR:2018:1866, r.o. 2.4.2.