Einde inhoudsopgave
Netcode elektriciteit
Artikel 2.16
Geldend
Geldend vanaf 21-03-2024
- Bronpublicatie:
12-03-2024, Stcrt. 2024, 8143 (uitgifte: 20-03-2024, regelingnummer: ACM/UIT/605277)
- Inwerkingtreding
21-03-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
12-03-2024, Stcrt. 2024, 8143 (uitgifte: 20-03-2024, regelingnummer: ACM/UIT/605277)
- Vakgebied(en)
Energierecht / Distributie
1.
De elektrische installaties bevatten geen bedrijfsmiddelen die tot invoeding in het net van de netbeheerder kunnen leiden, tenzij aan de aanvullende voorwaarden voor elektriciteitsproductie-eenheden zoals opgenomen in hoofdstuk 3 wordt voldaan.
2.
De aangeslotene stelt de netbeheerder tijdig op de hoogte van zijn voornemen tot het plaatsen of wijzigen van een elektriciteitsproductie-eenheid of een elektriciteitsopslageenheid, opdat de netbeheerder eventueel noodzakelijke wijzigingen in het net kan doorvoeren.
3.
Indien het bedrijfsmiddel dat tot invoeding in het net van de netbeheerder kan leiden, als bedoeld in het eerste lid, een elektriciteitsopslageenheid betreft:
- a.
zijn aansluitvoorwaarden zoals verwoord in Verordening (EU) 2016/631 (NC RfG) en de daarbij behorende onderdelen van hoofdstuk 3 van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat:
- 1°
een synchroon gekoppelde elektriciteitsopslageenheid voldoet aan de voorwaarden zoals verwoord in Verordening (EU) 2016/631 (NC RfG) artikel 13 tot en met 19, artikel 40, artikel 42 tot en met 46 en artikel 51 tot en met 53;
- 2°
een niet-synchroon gekoppelde elektriciteitsopslageenheid voldoet aan de voorwaarden zoals verwoord in Verordening (EU) 2016/631 (NC RfG) artikel 13 tot en met 16, artikel 20 tot en met 22, artikel 40, artikel 42, artikel 43, artikel 47 tot en met 49 en artikel 54 tot en met 56;
- 3°
een elektriciteitsopslageenheid met een maximaal te leveren werkzaam vermogen groter dan of gelijk aan 0,8 kW en kleiner dan 1 MW voldoet aan de bepalingen die van toepassing zijn op een elektriciteitsproductie-eenheid van het type A;
- 4°
een elektriciteitsopslageenheid met een maximaal te leveren werkzaam vermogen groter dan of gelijk aan 1 MW en kleiner dan 50 MW voldoet aan de bepalingen die van toepassing zijn op een elektriciteitsproductie-eenheid van het type B alsmede aan de voorwaarden zoals verwoord in artikel 15, zesde lid, onderdeel e, van Verordening (EU) 2016/631 (NC RfG) en artikel 3.24, vijftiende lid;
- 5°
een elektriciteitsopslageenheid met een maximaal te leveren werkzaam vermogen groter dan of gelijk aan 50 MW en kleiner dan 60 MW voldoet aan de bepalingen die van toepassing zijn op een elektriciteitsproductie-eenheid van het type C;
- 6°
een elektriciteitsopslageenheid met een maximaal te leveren werkzaam vermogen groter dan of gelijk aan 60 MW voldoet aan de bepalingen die van toepassing zijn op een elektriciteitsproductie-eenheid van het type D;
- b.
beschikt de elektriciteitsopslageenheid over de mogelijkheid tot het automatisch overschakelen van de opslagmodus naar de opwekkingsmodus als bedoeld in artikel 15, derde lid, onderdeel a, van de Verordening (EU) 2017/2196 (NC ER), alsmede over de mogelijkheid tot automatisch ontkoppelen als bedoeld in artikel 15, derde lid, onderdeel b, van de Verordening (EU) 2017/2196 (NC ER);
- c.
zijn de relevante artikelen van de Verordening (EU) 2016/1388 (NC DCC) en paragraaf 4.2 van overeenkomstige toepassing indien de elektriciteitsopslageenheid vraagsturing levert aan een netbeheerder;
- d.
- e.
zijn voor de gegevensuitwisseling tussen de aangeslotene die beschikt over een elektriciteitsopslageenheid en de netbeheerder tevens de artikelen 13.3, 13.13 en 13.23 of 13.4, 13.14 en 13.24 van overeenkomstige toepassing indien de elektriciteitsopslageenheid vraagsturing levert aan een netbeheerder;
- f.
geldt in afwijking van onderdeel a voor elektriciteitsopslageenheden groter dan 0,8 kW dat voor de gelimiteerde frequentiegevoelige modus – onderfrequentie (LFSM-U) – in zowel de opslag- als in de opwekkingsmodus de statiek ingesteld is op 1%.