Einde inhoudsopgave
Verordening (EU) 2024/1348 tot vaststelling van een gemeenschappelijke procedure voor internationale bescherming in de Unie en tot intrekking van Richtlijn 2013/32/EU
Artikel 59 Het begrip ‘veilig derde land’
Geldend
Geldend vanaf 11-06-2024
- Bronpublicatie:
14-05-2024, PbEU L 2024, 2024/1348 (uitgifte: 22-05-2024, regelingnummer: 2024/1348)
- Inwerkingtreding
11-06-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
14-05-2024, PbEU L 2024, 2024/1348 (uitgifte: 22-05-2024, regelingnummer: 2024/1348)
- Vakgebied(en)
Vreemdelingenrecht / Algemeen
1.
Een derde land mag slechts worden aangewezen als een veilig derde land, wanneer in dat land:
- a)
het leven en de vrijheid van onderdanen van derde landen niet worden bedreigd om redenen van ras, religie, nationaliteit, lidmaatschap van een bepaalde sociale groep of politieke overtuiging;
- b)
onderdanen van derde landen geen reëel risico lopen op ernstige schade als gedefinieerd in artikel 15 van Verordening (EU) 2024/1347;
- c)
onderdanen van derde landen worden beschermd tegen refoulement overeenkomstig het Verdrag van Genève en tegen verwijdering in strijd met het recht op vrijwaring tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of vernederende behandeling of straffen, zoals neergelegd in het internationaal recht;
- d)
de mogelijkheid bestaat om doeltreffende bescherming in de zin van artikel 57 aan te vragen en, indien de voorwaarden vervuld zijn, te krijgen.
2.
Bij de aanwijzing op zowel het niveau van de Unie als nationaal niveau van een derde land als veilig derde land kunnen uitzonderingen worden gemaakt voor specifieke delen van zijn grondgebied of voor duidelijk identificeerbare categorieën personen.
3.
De beoordeling of een derde land mag worden aangewezen als veilig derde land overeenkomstig deze verordening, gebeurt op basis van een reeks relevante en beschikbare informatiebronnen, waaronder informatie van de lidstaten, het Asielagentschap, de Europese Dienst voor extern optreden, de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de Vluchtelingen, de Raad van Europa en andere ter zake dienende internationale organisaties.
4.
Het begrip ‘veilig derde land’ mag worden toegepast:
- a)
wanneer een derde land op het niveau van de Unie of nationaal niveau is aangewezen als veilig derde land overeenkomstig artikel 60 of artikel 64, of
- b)
indien, met betrekking tot een specifieke verzoeker, het land niet op het niveau van de Unie of nationaal niveau als veilig derde land is aangewezen, mits met betrekking tot die verzoeker aan de voorwaarden van lid 1 is voldaan.
5.
Het begrip ‘veilig derde land’ mag slechts worden toegepast indien:
- a)
de verzoeker in het kader van een individuele beoordeling geen elementen kan verstrekken die rechtvaardigen dat het begrip ‘veilig derde land’ niet op hem of haar van toepassing is;
- b)
er een band bestaat tussen de verzoeker en het betrokken derde land op grond waarvan het redelijk is dat hij of zij naar dat land gaat.
6.
Een derde land kan voor een niet-begeleide minderjarige slechts als een veilig derde land worden beschouwd indien dit niet in strijd is met zijn of haar belang en indien de lidstaten vooraf van de autoriteiten van het betrokken derde land de verzekering hebben ontvangen dat de niet-begeleide minderjarige door deze autoriteiten zal worden overgenomen en dat hij of zijn onmiddellijk toegang zal hebben tot doeltreffende bescherming in de zin van artikel 57.
7.
Indien de Unie met een derde land een overeenkomst heeft gesloten op grond van artikel 218 VWEU op grond waarvan migranten die krachtens die overeenkomst zijn toegelaten, bescherming genieten overeenkomstig de toepasselijke internationale normen en met volledige inachtneming van het beginsel van non-refoulement, kan, onverminderd de leden 5 en 6, worden aangenomen dat aan de voorwaarden van dit artikel met betrekking tot de status van veilig derde land is voldaan.
8.
Wanneer het verzoek ingevolge de toepassing van het begrip ‘veilig derde land’ niet-ontvankelijk wordt verklaard, wordt door de beslissingsautoriteit:
- a)
de verzoeker hiervan op de hoogte gebracht overeenkomstig artikel 36, en
- b)
de verzoeker een document verschaft waarin de autoriteiten van het betrokken derde land in de taal van dat land ervan in kennis worden gesteld dat het verzoek niet inhoudelijk is behandeld als gevolg van de toepassing van het begrip ‘veilig derde land’.
9.
Indien het betrokken derde land de verzoeker niet toelaat of niet opnieuw toelaat tot zijn grondgebied, krijgt de verzoeker toegang tot de procedure overeenkomstig de fundamentele beginselen en waarborgen van hoofdstuk II en afdeling I van hoofdstuk III.