Einde inhoudsopgave
Verdrag inzake de bestrijding van strafbare feiten verbonden met elektronische netwerken
Artikel 24 Uitlevering
Geldend
Geldend vanaf 01-07-2004
- Bronpublicatie:
23-11-2001, Trb. 2004, 290 (uitgifte: 30-11-2004, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-07-2004
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
23-11-2001, Trb. 2004, 290 (uitgifte: 30-11-2004, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Informatierecht / ICT
Internationaal strafrecht / Internationale misdrijven
Internationaal strafrecht / Justitiële en politionele samenwerking
1
a.
Dit artikel is van toepassing op uitlevering tussen Partijen voor de overeenkomstig de artikelen 2 tot en met 11 van dit Verdrag strafbaar gestelde feiten, mits deze ingevolge de wetten van beide betrokken Partijen strafbaar zijn gesteld met een vrijheidsstraf met een maximale duur van ten minste een jaar, of met een zwaardere straf.
b.
Wanneer een andere minimumstraf vereist is op grond van een tussen twee of meer Partijen van toepassing zijnd uitleveringsverdrag, daaronder begrepen het Europees Verdrag betreffende uitlevering (ETS Nr. 24), of op grond van een regeling die berust op uniforme of wederkerige wetgeving, is de in dat verdrag of die regeling voorziene minimumstraf van toepassing.
2.
De in het eerste lid van dit artikel bedoelde strafbare feiten worden geacht in elk tussen de Partijen bestaand uitleveringsverdrag te zijn begrepen als voor uitlevering vatbaar feit. De Partijen verplichten zich ertoe deze strafbare feiten als zodanig op te nemen in ieder uitleveringsverdrag dat tussen hen wordt gesloten.
3.
Indien een Partij de uitlevering afhankelijk stelt van het bestaan van een verdrag en zij een verzoek om uitlevering ontvangt van een andere Partij waarmee zij geen uitleveringsverdrag heeft, kan zij dit Verdrag beschouwen als rechtsbasis voor uitlevering wegens ieder in het eerste lid van dit artikel bedoeld strafbaar feit.
4.
De Partijen die uitlevering niet afhankelijk stellen van het bestaan van een verdrag, erkennen de in het eerste lid van dit artikel bedoelde strafbare feiten onderling als voor uitlevering vatbare feiten.
5.
Uitlevering is onderworpen aan de voorwaarden, opgenomen in de wetgeving van de aangezochte Partij of in de toepasselijke uitleveringsverdragen, met inbegrip van de gronden waarop de aangezochte Partij de uitlevering kan weigeren.
6.
Indien uitlevering voor een in het eerste lid van dit artikel bedoeld strafbaar feit wordt geweigerd uitsluitend op grond van de nationaliteit van de gezochte persoon, of omdat de aangezochte Partij met betrekking tot dit feit rechtsmacht meent te hebben, draagt de aangezochte Partij de zaak op verzoek van de verzoekende Partij ter vervolging over aan haar bevoegde autoriteiten, en deelt zij de afloop van de zaak te gelegener tijd mee aan de verzoekende Partij. De betrokken autoriteiten nemen hun beslissing en voeren het onderzoek en de procedure uit op dezelfde wijze als voor elk ander strafbaar feit van vergelijkbare aard, overeenkomstig de wetgeving van die Partij.
7
a.
Iedere Partij deelt, op het tijdstip van ondertekening of bij de nederlegging van haar akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding, de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa de naam en het adres mede van iedere autoriteit die verantwoordelijk is voor de indiening of de ontvangst van een verzoek om uitlevering of voorlopige arrestatie, voor het geval er geen verdrag van toepassing is.
b.
De Secretaris-Generaal van de Raad van Europa stelt een register op van de aldus door de Partijen aangewezen autoriteiten en houdt dit bij. Iedere Partij draagt er zorg voor dat de in het register vermelde gegevens te allen tijde juist zijn.