Einde inhoudsopgave
Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/686 tot aanvulling van Verordening (EU) 2016/429 wat betreft de erkenning van inrichtingen voor levende producten en de traceerbaarheids- en diergezondheidsvoorschriften voor verplaatsingen binnen de Unie van levende producten van bepaalde gehouden landdieren
Bijlage II Aanvullende diergezondheidsvoorschriften voor runderen, schapen, geiten, varkens en paardachtigen waarvan levende producten worden gewonnen, en betreffende quarantaine en laboratorium- of andere tests van die dieren als bedoeld in deel III, hoofdstuk 1, afdeling 2
Geldend
Geldend vanaf 10-04-2023
- Bronpublicatie:
13-01-2023, PbEU 2023, L 81 (uitgifte: 21-03-2023, regelingnummer: 2023/647)
- Inwerkingtreding
10-04-2023
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
13-01-2023, PbEU 2023, L 81 (uitgifte: 21-03-2023, regelingnummer: 2023/647)
- Vakgebied(en)
Gezondheidsrecht / Bijzondere onderwerpen
Gezondheidsrecht / Voedsel- en warenkwaliteit
Dierenrecht / Veterinair recht
Dierenrecht / Veehouderij
Dierenrecht / Dierenwelzijn
Deel 1. Aanvullende diergezondheidsvoorschriften voor runderen waarvan levende producten worden gewonnen, en betreffende quarantaine en laboratorium- of andere tests van die dieren als bedoeld in artikel 20
Hoofdstuk I. Aanvullende diergezondheidsvoorschriften voor runderen waarvan sperma wordt gewonnen, en betreffende quarantaine en laboratorium- of andere tests van die dieren
1
Voor alle runderen die tot een spermawinningscentrum worden toegelaten, gelden de volgende voorschriften:
- a)
de dieren moeten aan quarantaine zijn onderworpen in een quarantainevoorziening waar uitsluitend tweehoevige dieren met ten minste dezelfde gezondheidsstatus aanwezig waren;
- b)
de dieren moeten in de laatste 30 dagen vóór het begin van de onder a) bedoelde quarantaine de volgende tests ondergaan, telkens met negatief resultaat, behalve de in punt v) bedoelde test op antilichamen tegen boviene virusdiarree:
- i)
voor infectie met het Mycobacterium tuberculosis-complex (M. bovis, M. caprae en M. tuberculosis), een test zoals bedoeld in bijlage I, deel 2, bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/688;
- ii)
voor besmetting met Brucella abortus, Brucella melitensis en Brucella suis, een serologische test zoals bedoeld in bijlage I, deel 1, punt 1, bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/688;
- iii)
voor enzoötische boviene leukose, een serologische test zoals bedoeld in bijlage I, deel 4, onder a), bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/688, tenzij de afwijking van artikel 20, lid 2, onder a), van deze verordening van toepassing is;
- iv)
voor infectieuze boviene rinotracheïtis/infectieuze pustuleuze vulvovaginitis, een serologische test (volledig virus) op een bloedmonster, indien de dieren niet afkomstig zijn van een inrichting die vrij is van infectieuze boviene rinotracheïtis/infectieuze pustuleuze vulvovaginitis;
- v)
voor boviene virusdiarree:
- —
een virusisolatie-, een virusgenoom- of een virusantigeentest, en
- —
een serologische test op de aan- of afwezigheid antilichamen;
- c)
tijdens de onder a) bedoelde quarantaine en gedurende een periode van ten minste 21 dagen, of zeven dagen voor de overeenkomstig punt iv) en v) vereiste tests, nadat zij de quarantainevoorzieningen zijn binnengebracht, moeten de dieren de volgende tests ondergaan, telkens met negatief resultaat, met uitzondering van de in punt iii) bedoelde test op antilichamen tegen boviene virusdiarree:
- i)
voor besmetting met Brucella abortus, Brucella melitensis en Brucella suis, een serologische test zoals bedoeld in bijlage I, deel 1, punt 1, bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/688;
- ii)
voor infectieuze boviene rinotracheïtis/infectieuze pustuleuze vulvovaginitis, een serologische test (volledig virus) op een bloedmonster.
- iii)
voor boviene virusdiarree:
- —
een virusisolatie-, een virusgenoom- of een virusantigeentest, en
- —
een serologische test op antilichamen.
Dieren (zowel seronegatief als seropositief) mogen alleen in het spermawinningscentrum worden binnengebracht als geen seroconversie wordt geconstateerd bij de dieren die seronegatief zijn bevonden voor het moment waarop zij in de quarantainevoorzieningen werden binnengebracht.
Als wel seroconversie wordt geconstateerd, moeten alle dieren die seronegatief blijven langdurig in de quarantainevoorziening worden gehouden totdat in de groep dieren gedurende drie weken geen seroconversie meer is geconstateerd. Seropositieve dieren mogen het spermawinningscentrum worden binnengebracht;
- iv)
voor boviene genitale campylobacteriose (Campylobacter fetus ssp. venerealis):
- —
in het geval van dieren die jonger zijn dan zes maanden of die sinds die leeftijd vóór de onder a) bedoelde quarantaine zonder contact met vrouwtjes zijn gehouden in een groep met uitsluitend dieren van hetzelfde geslacht, een enkele test uitgevoerd op een monster van een spoeling van de kunstvagina of op een smegmamonster, of
- —
tests die zijn uitgevoerd op kunstvaginaspoelings- of smegmamonsters die ten minste drie keer met tussenpozen van ten minste zeven dagen zijn genomen;
- v)
voor trichomonose (Trichomonas foetus):
- —
in het geval van dieren die jonger zijn dan zes maanden of die sinds die leeftijd vóór de onder a) bedoelde quarantaine zonder contact met vrouwtjes zijn gehouden in een groep met uitsluitend dieren van hetzelfde geslacht, een enkele test uitgevoerd op een smegmamonster, of
- —
tests die zijn uitgevoerd op smegmamonsters die ten minste drie keer met tussenpozen van ten minste zeven dagen zijn genomen;
Indien één of meer van de in punt c) bedoelde tests positief blijken te zijn, wordt het dier in kwestie onmiddellijk uit de quarantainevoorziening verwijderd. In geval van quarantaine van een groep dieren neemt de bevoegde autoriteit alle nodige maatregelen om vast te stellen of de resterende dieren al dan niet in aanmerking komen voor toelating tot het spermawinningscentrum overeenkomstig hoofdstuk I van deel 1 van deze bijlage;
- d)
vóór de eerste verzending van sperma van voor boviene virusdiarree seropositieve stieren wordt een spermamonster van elk dier onderworpen aan een virusisolatietest of een enzymgekoppelde immuunadsorbent-techniek (Elisa) voor antigenen van boviene virusdiarree. In geval van een positief resultaat wordt de stier uit het spermawinningscentrum verwijderd en wordt al zijn sperma vernietigd.
2
Alle runderen die in een spermawinningscentrum verblijven, moeten ten minste eenmaal per jaar de volgende (verplichte routine-)tests ondergaan, met negatief resultaat:
- a)
voor infectie met het Mycobacterium tuberculosis-complex (M. bovis, M. caprae en M. tuberculosis), een test zoals bedoeld in bijlage I, deel 2, bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/688;
- b)
voor besmetting met Brucella abortus, Brucella melitensis en Brucella suis, een serologische test zoals bedoeld in bijlage I, deel 1, punt 1, bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/688;
- c)
voor enzoötische boviene leukose, een serologische test zoals bedoeld in bijlage I, deel 4, punt a), bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/688;
- d)
voor infectieuze boviene rinotracheïtis/infectieuze pustuleuze vulvovaginitis, een serologische test (volledig virus) op een bloedmonster;
- e)
voor boviene virusdiarree, een serologische test voor de opsporing van antilichamen die alleen op seronegatieve dieren wordt toegepast.
Mocht een dier seropositief worden, dan moet elk ejaculaat dat sinds de laatste negatieve test van dat dier is verkregen, worden vernietigd of op het virus en het virusgenoom worden getest, met negatief resultaat;
- f)
voor boviene genitale campylobacteriose, een test op een smegmamonster. De test is alleen verplicht voor donorstieren en stieren die met donorstieren in contact komen. Stieren die na een vrijstellingsperiode van meer dan zes maanden opnieuw voor spermawinning worden gebruikt, moeten gedurende een periode van 30 dagen vóór de hervatting van de productie worden getest;
- g)
voor trichomonose, een test op een smegmamonster. De test is alleen verplicht voor donorstieren of stieren die met donorstieren in contact komen. Stieren die na een vrijstellingsperiode van meer dan zes maanden opnieuw voor spermawinning worden gebruikt, moeten gedurende een periode van 30 dagen vóór de hervatting van de productie worden getest.
3
Indien het resultaat van een van de in punt 2 bedoelde tests positief is, moet het dier worden geïsoleerd en mag het sinds de laatste negatieve test gewonnen sperma niet naar een andere lidstaat worden verplaatst, met uitzondering, voor boviene virusdiarree, van sperma van elk ejaculaat dat negatief is getest op het virus of virusgenoom van boviene virusdiarree.
Het in de eerste alinea bedoelde dier wordt uit het spermawinningscentrum verwijderd.
Sperma dat — sinds de datum waarop het laatste monster is genomen dat een negatief resultaat gaf op een van de in punt 2 genoemde tests — is gewonnen van alle andere dieren in het spermawinningscentrum, wordt afzonderlijk opgeslagen en mag pas tussen lidstaten worden verplaatst nadat de gezondheidsstatus van het spermawinningscentrum is hersteld en het opgeslagen sperma het nodige officiële onderzoek heeft ondergaan om de aanwezigheid van verwekkers van de in punt 2 genoemde ziekten in het sperma uit te sluiten.
Hoofdstuk II. Aanvullende diergezondheidsvoorschriften voor runderen die donor zijn van in vivo verkregen embryo's, en betreffende de quarantaine van deze dieren
1
Donorrunderen moeten klinisch zijn onderzocht door de teamdierenarts of een teamlid en moeten op de dag waarop de embryo's worden gewonnen, vrij bevonden zijn van symptomen of tekenen van ziekten van categorie D die relevant zijn voor de rundersoorten.
2
Sperma dat wordt gebruikt voor kunstmatige inseminatie van donorrunderen, moet overeenkomstig bijlage II, deel 1, hoofdstuk I, en bijlage III, deel 1, zijn gewonnen, verwerkt en opgeslagen.
Hoofdstuk III. Aanvullende diergezondheidsvoorschriften voor runderen waarvan oöcyten voor de in-vitroproductie van embryo's worden gewonnen, en betreffende de quarantaine van deze dieren
1
Wanneer oöcyten worden gewonnen van afzonderlijke levende runderen (door middel van aspiratie uit chirurgisch verwijderde eierstokken (‘ovariëctomie’) of door middel van een echografisch gestuurde transvaginale aspiratie (‘ovum pick-up’)), zijn de in hoofdstuk II vastgestelde voorschriften van toepassing op de donordieren van dergelijke oöcyten.
2
Runderen die eierstokken en andere weefsels doneren die na het slachten in een slachthuis moeten worden gewonnen, mogen niet voor de slacht zijn aangewezen als onderdeel van een goedgekeurd uitroeiingsprogramma, noch afkomstig zijn van een inrichting in een beperkingszone die is ingesteld als gevolg van een uitbraak van een ziekte van categorie A of van een nieuwe ziekte zoals bedoeld in artikel 6 van Verordening (EU) 2016/429 bij de donorrunderen.
3
Het slachthuis waar de eierstokken en andere weefsels worden gewonnen, mag zich niet bevinden in een beperkingszone die is ingesteld als gevolg van een uitbraak van een ziekte van categorie A of van een nieuwe ziekte zoals bedoeld in artikel 6 van Verordening (EU) 2016/429 bij de donorrunderen.
4
Sperma dat wordt gebruikt voor de bevruchting van oöcyten van runderen voor de in-vitroproductie van embryo's, moet overeenkomstig bijlage II, deel 1, hoofdstuk I, en bijlage III, deel 1, zijn gewonnen, verwerkt en opgeslagen.
Deel 2. Aanvullende diergezondheidsvoorschriften voor varkens waarvan levende producten worden gewonnen, en betreffende quarantaine en laboratorium- of andere tests van die dieren als bedoeld in artikel 21
Hoofdstuk I. Aanvullende diergezondheidsvoorschriften voor varkens waarvan sperma wordt gewonnen, en betreffende quarantaine en laboratorium- of andere tests van die dieren
1
Voor alle varkens die tot een spermawinningscentrum worden toegelaten, gelden de volgende voorschriften:
- a)
de dieren moeten aan quarantaine zijn onderworpen in een quarantainevoorziening waar uitsluitend tweehoevige dieren met ten minste dezelfde gezondheidsstatus aanwezig waren;
- b)
de dieren moeten binnen een periode van 30 dagen voordat zij de onder a) bedoelde quarantainevoorziening zijn binnengebracht, de onderstaande tests hebben ondergaan, met negatief resultaat:
- i)
wat betreft besmetting met Brucella abortus, Brucella melitensis en Brucella suis, een gebufferde Brucella-antigeentest (bengaals-roodtest), een competitie-Elisa of een indirecte Elisa voor de opsporing van antilichamen tegen gladde Brucella-soorten.
Als een of meer van de dieren positief testen bij serologische tests voor de opsporing van antilichamen tegen gladde Brucella-soorten (met inbegrip van Brucella abortus, Brucella melitensis en Brucella suis), worden dieren uit dezelfde inrichting die negatief testen niet toegelaten tot de quarantainevoorziening totdat is bevestigd dat de inrichtingen van herkomst van de positief geteste dieren vrij zijn van besmetting met Brucella abortus, Brucella melitensis en Brucella suis);
- ii)
wat betreft besmetting met het virus van de ziekte van Aujeszky:
- —
bij niet-gevaccineerde dieren, een Elisa voor de opsporing van antilichamen tegen het volledige virus van de ziekte van Aujeszky of tegen glycoproteïne B (ADV-gB) of glycoproteïne D (ADV-gD) van het virus of een serumneutralisatietest;
- —
bij dieren die zijn gevaccineerd met een gE-vaccin, een Elisa voor de opsporing van antilichamen tegen glycoproteïne E (ADV-gE) of het virus van de ziekte van Aujeszky.
De serologische tests op besmetting met het virus van de ziekte van Aujeszky moeten voldoen aan de normen die zijn vastgesteld in bijlage I, deel 7, bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/688;
- iii)
wat betreft klassieke varkenspest, een antilichaam-Elisa of een serumneutralisatietest, als het gaat om dieren uit een lidstaat of een gebied daarvan waar klassieke varkenspest is gemeld of waar in de voorafgaande twaalf maanden tegen deze ziekte is gevaccineerd;
- iv)
wat betreft infectie met het abortus blauw-virus, een serologische test (de immunoperoxidase monolaag-assay (IPMA), de immunofluorescentietoets (IFA) of de Elisa);
- c)
de dieren zijn onderworpen aan de volgende tests, uitgevoerd op monsters die zijn genomen gedurende een periode van ten minste 21 dagen na de toelating tot de onder a) bedoelde quarantainevoorzieningen:
- i)
wat betreft besmetting met Brucella abortus, Brucella melitensis en Brucella suis, een gebufferde Brucella-antigeentest (bengaals-roodtest), een competitie-Elisa of een indirecte Elisa voor de opsporing van antilichamen tegen gladde Brucella-soorten.
Dieren die positief testen voor een van de in de eerste alinea bedoelde tests, moeten uit de quarantainevoorzieningen worden verwijderd, tenzij het vermoeden van besmetting met Brucella abortus, Brucella melitensis of Brucella suis is uitgesloten overeenkomstig punt d);
- ii)
wat betreft besmetting met het virus van de ziekte van Aujeszky:
- —
bij niet-gevaccineerde dieren, een Elisa voor de opsporing van antilichamen tegen het volledige virus van de ziekte van Aujeszky of tegen glycoproteïne B (ADV-gB) of glycoproteïne D (ADV-gD) van het virus of een serumneutralisatietest;
- —
bij dieren die zijn gevaccineerd met een gE-vaccin, een Elisa voor de opsporing van antilichamen tegen glycoproteïne E (ADV-gE) of het virus van de ziekte van Aujeszky.
Dieren die positief testen op besmetting met het virus van de ziekte van Aujeszky, moeten onmiddellijk uit de quarantainevoorzieningen worden verwijderd;
- iii)
vervallen;
- iv)
wat betreft infectie met het abortus blauw-virus, een serologische test (IPMA, IFA of Elisa) of een test op het virusgenoom (omgekeerde transcriptase polymerase-kettingreactie (RT-PCR), geneste RT-PCR, realtime RT-PCR).
Indien de serologische test op infectie met het abortus blauw-virus voor een of meer dieren positief is, deelt de bevoegde autoriteit alle dieren in de quarantainevoorziening als vermoedelijk geval in overeenkomstig artikel 9, lid 1, punt b), van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/689. De exploitant isoleert de positieve dieren onmiddellijk van de andere dieren in de quarantainevoorziening. De bevoegde autoriteit verricht overeenkomstig artikel 8 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/689 een onderzoek om infectie met het abortus blauw-virus te bevestigen of uit te sluiten.
Indien de test op het virusgenoom van het abortus blauw-virus voor een of meer dieren positief is, deelt de bevoegde autoriteit alle dieren in de quarantainevoorziening als bevestigd geval in overeenkomstig artikel 9, lid 2, punt b), van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/689. De exploitant verwijdert die dieren onmiddellijk uit de quarantainevoorziening en volgt de instructies van de bevoegde autoriteit.
Als een groep dieren in quarantaine wordt geplaatst, moet de bevoegde autoriteit alle nodige maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat de resterende dieren die de onder i), ii), iii) en iv) bedoelde tests met negatief resultaat hebben ondergaan, een toereikende gezondheidsstatus hebben voordat zij overeenkomstig dit hoofdstuk tot het spermawinningscentrum worden toegelaten;
- d)
in geval van een vermoeden van besmetting met Brucella abortus, Brucella melitensis en Brucella suis moeten de volgende maatregelen worden genomen:
- i)
het volgende protocol wordt uitgevoerd met betrekking tot dieren die bij een test als bedoeld onder c), i), positief hebben getest op besmetting met Brucella abortus, Brucella melitensis en Brucella suis:
- —
de positieve sera worden onderworpen aan ten minste een van de onder c), i), vastgestelde alternatieve tests, die niet is uitgevoerd op de onder c), bedoelde monsters;
- —
een epidemiologisch onderzoek wordt uitgevoerd naar de inrichting(en) van herkomst van de dieren die positief hebben getest op besmetting met Brucella abortus, Brucella melitensis en Brucella suis;
- —
ten vroegste zeven dagen na de datum waarop de in punt c) bedoelde monsters zijn genomen, worden monsters genomen van alle dieren die positief hebben getest bij de in punt c), i), en de in punt d), i), eerste streepje, bedoelde tests en die aan een serologische test, als bedoeld in punt c), i), zijn onderworpen, of worden alle in punt c) bedoelde dieren aan een huidtest voor brucellose onderworpen;
- ii)
het vermoeden van besmetting met Brucella abortus, Brucella melitensis en Brucella suis wordt uitgesloten op voorwaarde dat uit het epidemiologisch onderzoek betreffende de inrichting(en) van oorsprong geen besmetting met Brucella abortus, Brucella melitensis of Brucella suis is gebleken, en:
- —
ofwel de in punt d), i), eerste streepje, bedoelde herhalingstests of de in punt d), i), derde streepje, bedoelde test met negatief resultaat is ondergaan,
of
- —
alle dieren die bij de in punt d), i), eerste of derde streepje, bedoelde tests positief hebben getest, bij een postmortemkeuring en tests voor de opsporing van ziekteverwekkers (PCR of bacteriologisch onderzoek) telkens negatief testen voor gladde Brucella-soorten (met inbegrip van Brucella abortus, Brucella melitensis en Brucella suis);
- iii)
nadat het vermoeden van besmetting met Brucella abortus, Brucella melitensis en Brucella suis is uitgesloten, mogen alle dieren uit de in punt c), tweede alinea, bedoelde quarantainevoorzieningen tot het spermawinningscentrum worden toegelaten.
2
De verplichte routinetests bij in de spermawinningscentra gehouden varkens moeten als volgt worden uitgevoerd:
- a)
alle in een spermawinningscentrum gehouden varkens moeten de onderstaande tests met negatief resultaat hebben ondergaan:
- i)
wat betreft klassieke varkenspest, een antilichaam-Elisa of een serumneutralisatietest, als het gaat om dieren in een lidstaat of een zone daarvan waar klassieke varkenspest is gemeld of waar in de voorafgaande twaalf maanden tegen deze ziekte is gevaccineerd;
- ii)
wat betreft besmetting met het virus van de ziekte van Aujeszky:
- —
bij niet-gevaccineerde dieren, een Elisa voor de opsporing van antilichamen tegen het volledige virus van de ziekte van Aujeszky of tegen glycoproteïne B (ADV-gB) of glycoproteïne D (ADV-gD) van het virus of een serumneutralisatietest;
- —
bij dieren die zijn gevaccineerd met een gE-vaccin, een Elisa voor de opsporing van antilichamen tegen glycoproteïne E (ADV-gE) of het virus van de ziekte van Aujeszky;
- iii)
wat klassieke varkenspest betreft, een antilichaam-Elisa of serumneutralisatietest;
- iv)
wat betreft besmetting met het abortus blauw-virus, een serologische test (IPMA, IFA of Elisa);
- b)
de onder punt a) vermelde tests moeten worden uitgevoerd op monsters die zijn genomen van:
- i)
alle dieren onmiddellijk vóór het verlaten van het spermawinningscentrum of bij aankomst in het slachthuis, en in geen geval later dan twaalf maanden na de datum van toelating tot het spermawinningscentrum,
of
- ii)
ten minste:
- —
25 % van de dieren in het spermawinningscentrum om de drie maanden om te testen op besmetting met Brucella abortus, Brucella melitensis en Brucella suis, besmetting met het virus van de ziekte van Aujeszky en klassieke varkenspest, en ten minste 10 % van de dieren in het spermawinningscentrum elke maand om te testen op besmetting met het abortus blauw-virus,
of
- —
10 % van de dieren in het spermawinningscentrum, maandelijks, om te testen op besmetting met Brucella abortus, Brucella melitensis en Brucella suis, besmetting met het virus van de ziekte van Aujeszky, klassieke varkenspest, en besmetting met het abortus blauw-virus.
Bij bemonstering overeenkomstig de twee onder punt ii) genoemde opties zorgt de dierenarts van het centrum ervoor dat de in de steekproef opgenomen dieren representatief zijn voor de totale populatie van dat centrum, met name ten aanzien van leeftijdsgroepen en huisvesting;
- c)
wanneer de test wordt uitgevoerd overeenkomstig punt 2, onder b), ii), zorgt de dierenarts van het centrum ervoor dat alle dieren ten minste om de twaalf maanden, te rekenen vanaf de datum van toelating tot het spermawinningscentrum, op de in punt 2, onder a), genoemde ziekten worden getest.
3
Indien een van de in punt 2, onder a), bedoelde tests positief blijkt, wordt het dier afgezonderd en wordt het sperma dat sinds de laatste negatieve test is gewonnen, niet tussen de lidstaten verplaatst.
Het in de eerste alinea bedoelde dier wordt onmiddellijk uit het spermawinningscentrum verwijderd.
Sperma dat sinds de datum waarop het laatste monster is genomen dat een negatief resultaat gaf op een van de in punt 2, onder a), genoemde tests, is gewonnen van alle andere in het spermawinningscentrum aanwezige dieren, wordt afzonderlijk opgeslagen en mag pas tussen lidstaten worden verplaatst nadat de gezondheidsstatus van het spermawinningscentrum is hersteld en het opgeslagen sperma het nodige officiële onderzoek heeft ondergaan om de aanwezigheid van verwekkers van de in punt 2, onder a), genoemde ziekten in het sperma uit te sluiten.
Hoofdstuk II. Aanvullende diergezondheidsvoorschriften voor varkens waarvan oöcyten en embryo's worden gewonnen, en betreffende de quarantaine van deze dieren
1
Donorvarkens moeten klinisch zijn onderzocht door de teamdierenarts of een teamlid en moeten op de dag waarop de oöcyten of embryo's worden gewonnen, vrij bevonden zijn van symptomen of tekenen van ziekten van categorie D die relevant zijn voor varkens.
2
Naast de in punt 1 bedoelde voorschriften moeten de vrouwelijke donorvarkens, met uitzondering van de donoren van in vivo verkregen embryo's die een trypsinebehandeling hebben ondergaan, afkomstig zijn van een lidstaat of zone daarvan die vrij is van besmetting met het virus van de ziekte van Aujeszky of waar een goedgekeurd programma voor de uitroeiing van besmetting met het virus van de ziekte van Aujeszky wordt uitgevoerd.
3
Wat betreft besmetting met het abortus blauw-virus moeten de vrouwelijke donorvarkens van in vivo verkregen embryo's bij twee gelegenheden met een tussenpoos van ten minste 21 dagen negatief hebben gereageerd op een serologische test op besmetting met het abortus blauw-virus, waarbij de tweede test binnen een periode van 15 dagen vóór de winning van het embryo wordt uitgevoerd.
4
Sperma dat wordt gebruikt voor kunstmatige inseminatie van donorvarkens moet overeenkomstig bijlage II, deel 2, hoofdstuk I, en bijlage III, deel 1, zijn gewonnen, verwerkt en opgeslagen.
Deel 3. Aanvullende diergezondheidsvoorschriften voor schapen en geiten waarvan levende producten worden gewonnen, en betreffende quarantaine en laboratorium- of andere tests van die dieren als bedoeld in artikel 22
Hoofdstuk I. Aanvullende diergezondheidsvoorschriften voor schapen en geiten waarvan sperma wordt gewonnen, en betreffende quarantaine en laboratorium- of andere tests van die dieren
1
Voor alle rammen en bokken die tot een spermawinningscentrum worden toegelaten, gelden de volgende voorschriften:
- a)
de dieren moeten aan quarantaine zijn onderworpen in een quarantainevoorziening waar uitsluitend tweehoevige dieren met ten minste dezelfde gezondheidsstatus aanwezig waren;
- b)
in het geval van schapen moeten zij afkomstig zijn van een inrichting waar zij gedurende de periode van zestig dagen vóór hun verblijf in de onder a) bedoelde quarantainevoorzieningen, samen met alle eventueel met hen gehouden mannelijke geiten, zijn onderworpen aan een serologische test op epididymitis bij schapen (Brucella ovis), met negatief resultaat, of een andere test op epididymitis bij schapen (Brucella ovis) met een gelijkwaardige gedocumenteerde gevoeligheid en specificiteit;
- c)
de dieren zijn onderworpen aan de volgende tests, uitgevoerd op monsters die zijn genomen binnen een periode van dertig dagen vóór het begin van de onder a) bedoelde quarantaineperiode, met negatief resultaat:
- i)
voor besmetting met Brucella abortus, Brucella melitensis en Brucella suis, een serologische test zoals bedoeld in bijlage I, deel 1, punt 1, bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/688;
- ii)
in het geval van schapen, samen met alle eventueel met hen gehouden mannelijke geiten, een serologische test voor epididymitis bij schapen (Brucella ovis) of een andere test op epididymitis bij schapen (Brucella ovis) met een gelijkwaardige gedocumenteerde gevoeligheid en specificiteit;
- d)
de dieren hebben de volgende tests ondergaan, uitgevoerd op monsters die tijdens de onder a) bedoelde quarantaineperiode zijn genomen, en wel binnen een periode van ten minste 21 dagen na de datum waarop zij in de quarantainevoorzieningen zijn binnengebracht, met negatief resultaat:
- i)
voor besmetting met Brucella abortus, Brucella melitensis en Brucella suis, een serologische test zoals bedoeld in bijlage I, deel 1, punt 1, bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/688;
- ii)
in het geval van schapen, samen met alle eventueel met hen gehouden mannelijke geiten, een serologische test op epididymitis bij schapen (Brucella ovis) of een andere test op epididymitis bij schapen (Brucella ovis) met een gelijkwaardige gedocumenteerde gevoeligheid en specificiteit
2
Alle schapen en geiten die in een spermawinningscentrum verblijven, moeten ten minste eenmaal per jaar de volgende (verplichte routine-)tests met negatief resultaat hebben ondergaan:
- a)
voor besmetting met Brucella abortus, Brucella melitensis en Brucella suis, een serologische test zoals bedoeld in bijlage I, deel 1, punt 1, bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/688;
- b)
in het geval van schapen, voor epididymitis bij schapen (Brucella ovis) een serologische test, of een andere test met gelijkwaardige gedocumenteerde gevoeligheid en specificiteit.
Wanneer schapen samen met geiten worden gehouden, moeten die geiten ook negatief testen bij een serologische test op epididymitis bij schapen (Brucella ovis).
3
Indien één of meer van de in punt 2 bedoelde tests positief uitvallen, moet het betrokken dier worden afgezonderd en mag sperma dat sinds de datum van de laatste negatieve test is gewonnen, niet tussen de lidstaten worden verplaatst.
Het in de eerste alinea bedoelde dier wordt uit het spermawinningscentrum verwijderd.
Sperma dat sinds de datum waarop het laatste monster is genomen dat een negatief resultaat gaf op een van de in punt 2 genoemde tests, is gewonnen van alle andere in het spermawinningscentrum aanwezige dieren, wordt afzonderlijk opgeslagen en mag pas tussen lidstaten worden verplaatst nadat de gezondheidsstatus van het spermawinningscentrum is hersteld en het opgeslagen sperma het nodige officiële onderzoek heeft ondergaan om de aanwezigheid van verwekkers van de in punt 2 genoemde ziekten in het sperma uit te sluiten.
Hoofdstuk II. Aanvullende diergezondheidsvoorschriften voor schapen en geiten waarvan oöcyten en embryo's worden gewonnen, en betreffende de quarantaine van deze dieren
1
Donorschapen en -geiten moeten klinisch zijn onderzocht door de teamdierenarts of een teamlid en moeten op de dag waarop de oöcyten of embryo's worden gewonnen, vrij bevonden zijn van symptomen of tekenen van ziekten van categorie D die relevant zijn voor de soorten schapen en geiten.
2
Sperma dat wordt gebruikt voor kunstmatige inseminatie van donorschapen of -geiten moet overeenkomstig bijlage II, deel 3, hoofdstuk I, en bijlage III, deel 1, zijn gewonnen, verwerkt en opgeslagen.
Deel 4. Aanvullende diergezondheidsvoorschriften voor paardachtigen waarvan levende producten worden gewonnen, en betreffende quarantaine en laboratorium- of andere tests van die dieren als bedoeld in artikel 23
Hoofdstuk I. Aanvullende diergezondheidsvoorschriften voor paardachtigen waarvan sperma wordt gewonnen, en betreffende quarantaine en laboratorium- of andere tests van die dieren
1
Voor het winnen van sperma mogen alleen donorpaardachtigen worden gebruikt waarvan de dierenarts van het centrum heeft geconstateerd dat zij aan de volgende voorwaarden voldoen:
- a)
het dier moet aan de volgende tests worden onderworpen, overeenkomstig een van de onder b) bedoelde testprogramma's:
- i)
een agargel-immunodiffusietest (Cogginstest) of Elisa voor het opsporen van infectieuze anemie bij paarden, met negatief resultaat;
- ii)
een test om het equinearteritisvirus te isoleren of het genoom ervan op te sporen door middel van een polymerasekettingreactie (PCR) of real-time PCR, met negatief resultaat, uitgevoerd op een deel van het volledige sperma van de donorhengst, tenzij de donorhengst negatief heeft getest bij een serumneutralisatietest voor het opsporen van infectie met het equinearteritisvirus bij een serumverdunning van 1 op 4;
- iii)
een test voor de opsporing van de verwekker van besmettelijke baarmoederontsteking bij paarden (Taylorella equigenitalis), telkens met negatief resultaat uitgevoerd op drie monsters (swabs) die op twee verschillende tijdstippen van de donorhengst zijn genomen, met een tussenpoos van ten minste zeven dagen, en in geen geval eerder dan zeven dagen (systemische behandeling) of 21 dagen (lokale behandeling) na de mogelijke antimicrobiële behandeling van de donorhengst, en die ten minste zijn genomen van:
- —
de penisschacht (voorhuid);
- —
de urethra;
- —
de fossa glandis.
De monsters worden vóór verzending naar het laboratorium in een vervoermedium met actieve kool geplaatst, zoals het Amies-medium.
De monsters worden ten minste aan een van de volgende tests onderworpen:
- —
een kweek, gestart binnen 24 uur na het moment waarop de monsters van het donordier worden genomen, of binnen 48 uur indien de monsters tijdens het vervoer koel worden bewaard, in micro-aerofiele omstandigheden, gedurende een periode van ten minste zeven dagen, om Taylorella equigenitalis te isoleren,
of
- —
PCR of real-time PCR voor de opsporing van het genoom van Taylorella equigenitalis, uitgevoerd binnen 48 uur na het tijdstip waarop de specimens van het donordier zijn genomen;
- b)
het dier heeft een van de volgende testprogramma's ondergaan:
- i)
indien de donorhengst gedurende ten minste de laatste 30 dagen vóór de datum van de eerste spermawinning en tijdens de winningsperiode continu in het spermawinningscentrum aanwezig is en geen van de paardachtigen in het spermawinningscentrum rechtstreeks in contact komt met paardachtigen met een lagere gezondheidsstatus dan de donorhengst, worden de overeenkomstig punt a) vereiste tests uitgevoerd op monsters die ten minste jaarlijks (verplichte routinetests) aan het begin van het fokseizoen of vóór de eerste winning van sperma dat bedoeld is om vers, gekoeld of ingevroren naar een andere lidstaat te worden verplaatst en niet eerder dan 14 dagen na de aanvang van het verblijf van ten minste 30 dagen vóór de datum van de eerste spermawinning van de donorhengst zijn genomen;
- ii)
indien de donorhengst in het spermawinningscentrum aanwezig is gedurende ten minste de laatste 30 dagen vóór de datum van de eerste spermawinning en tijdens de winningsperiode, maar het spermawinningscentrum tijdens de winningsperiode af en toe onder verantwoordelijkheid van de dierenarts van het centrum voor een periode van in totaal minder dan 14 dagen mag verlaten, en/of andere paardachtigen in het spermawinningscentrum rechtstreeks in contact komen met paardachtigen met een lagere gezondheidsstatus, worden de krachtens punt a) vereiste tests als volgt uitgevoerd:
- —
ten minste éénmaal per jaar op monsters die aan het begin van het fokseizoen of vóór de eerste winning van sperma dat bedoeld is om vers, gekoeld of ingevroren naar een andere lidstaat te worden verplaatst en niet eerder dan 14 dagen na de aanvang van het verblijf van ten minste 30 dagen vóór de datum van de eerste spermawinning zijn genomen van de donorhengst;
en
- —
gedurende de periode van winning van sperma dat bestemd is om vers, gekoeld of ingevroren naar een andere lidstaat te worden verplaatst, als volgt:
- —
de onder a), i), vereiste test op monsters die niet meer dan 90 dagen vóór de datum van de winning van het voor verplaatsing naar een andere lidstaat bestemde sperma zijn genomen;
- —
de onder a), ii), vereiste test op monsters die niet meer dan 30 dagen vóór de winning van het voor verplaatsing naar een andere lidstaat bestemde sperma zijn genomen, tenzij met een virusisolatietest, PCR, of real-time PCR, uitgevoerd op monsters van een deel van het volledige sperma die niet meer dan zes maanden vóór de winning van het voor verplaatsing naar een andere lidstaat bestemde sperma zijn genomen, is vastgesteld dat de donorhengst geen virussen afscheidt en de donorhengst is onderworpen aan een serumneutralisatietest voor het opsporen van infectie met het equienearteritisvirus, met positief resultaat, bij een serumverdunning van ten minste 1 op 4;
- —
de onder a), iii), vereiste test op monsters die niet meer dan 60 dagen vóór de datum van de winning van het voor verplaatsing naar een andere lidstaat bestemde sperma zijn genomen en die in geval van PCR of real-time PCR kunnen worden uitgevoerd op drie monsters (swabs) die in één keer zijn genomen;
- iii)
indien de donorhengst niet aan de onder i) en ii) genoemde voorwaarden voldoet en het sperma wordt gewonnen om als ingevroren sperma naar een andere lidstaat te worden vervoerd, worden de overeenkomstig punt a) vereiste tests op de bij de donorhengst genomen monsters als volgt uitgevoerd:
- —
ten minste één keer per jaar aan het begin van het fokseizoen;
- —
gedurende de in bijlage III, deel 1, punt 2, onder b), genoemde opslagperiode en voordat het sperma uit het spermawinningscentrum wordt afgevoerd of wordt gebruikt, op monsters die niet eerder dan 14 dagen en niet later dan 90 dagen na de datum van winning van het sperma zijn genomen.
In afwijking van het tweede streepje van punt iii), is het bemonsteren en testen op infectie met het equienearteritisvirus na de winning zoals beschreven in punt a), ii), niet nodig als het gaat om een seropositieve donorhengst waarvan met een virusisolatietest, PCR of real-time PCR, met negatief resultaat uitgevoerd op monsters van een deel van het volledige sperma van de donorhengst die tweemaal per jaar met een tussenpoos van ten minste vier maanden zijn genomen, is bevestigd dat het dier geen virus uitscheidt, en de donorhengst met positief resultaat heeft gereageerd op een serumneutralisatietest voor het opsporen van infectie met het equinearteritisvirus bij een serumverdunning van ten minste 1 op 4;
- c)
indien één of meer van de in punt b) genoemde tests positief uitvallen, moet de donorhengst worden afgezonderd en mag het sinds de datum van de laatste negatieve test van die hengst gewonnen sperma niet tussen lidstaten worden verplaatst, behalve wanneer het gaat om infectie met het equienearteritisvirus en het sperma van elk ejaculaat met negatief resultaat is getest door middel van een isolatietest voor het equinearteritisvirus.
Sperma dat sinds de datum waarop het laatste monster is genomen dat een negatief resultaat gaf op een van de tests van punt b), is gewonnen van alle andere hengsten in het spermawinningscentrum, wordt afzonderlijk opgeslagen en mag pas tussen lidstaten worden verplaatst nadat de gezondheidsstatus van het spermawinningscentrum is hersteld en het opgeslagen sperma het nodige officiële onderzoek heeft ondergaan om de aanwezigheid van verwekkers van de in punt b) genoemde ziekten in het sperma uit te sluiten.
Hoofdstuk II. Aanvullende diergezondheidsvoorschriften voor paardachtigen waarvan oöcyten en embryo's worden gewonnen, en betreffende quarantaine en laboratorium- of andere tests van die dieren
1
Donorpaardachtigen moeten klinisch zijn onderzocht door de teamdierenarts of een teamlid en moeten op de dag waarop de oöcyten of embryo's worden gewonnen, vrij bevonden zijn van symptomen of tekenen van ziekten van categorie D die relevant zijn voor de paardachtigen.
2
Naast de onder punt 1 genoemde voorschriften geldt voor de donorpaardachtigen dat zij:
- a)
gedurende een periode van ten minste de laatste 30 dagen vóór de winning van oöcyten of embryo's en tussen de datum van de eerste monsterneming als bedoeld in de punten b) en c) en de datum van de winning van de eicellen en embryo's niet natuurlijk mogen zijn gedekt;
- b)
een agargel-immunodiffusietest (Cogginstest) of een Elisa voor het opsporen van infectieuze anemie bij paarden moeten ondergaan, met negatief resultaat, uitgevoerd op bloedmonsters die niet eerder dan 14 dagen na de aanvang van de periode van ten minste 30 dagen als bedoeld in punt a) en ten hoogste 90 dagen vóór de winning van oöcyten of embryo's voor verplaatsing tussen lidstaten zijn genomen;
- c)
een test voor de opsporing van de verwekker van besmettelijke baarmoederontsteking bij paarden (Taylorella equigenitalis) hebben ondergaan, telkens met negatief resultaat, uitgevoerd op ten minste twee van het donordier genomen monsters (swabs) die in geen geval eerder dan zeven dagen (systemische behandeling) of 21 dagen (lokale behandeling) na de mogelijke antimicrobiële behandeling van het donordier zijn genomen, en die ten minste zijn genomen van:
- —
de slijmvliesoppervlakken van de fossa clitoralis;
- —
de clitorale sinussen.
De monsters worden genomen gedurende de in punt a) bedoelde periode van ten minste 30 dagen op twee verschillende tijdstippen, met een tussenpoos van ten minste zeven dagen in geval van de in punt i) hieronder bedoelde test, of in één keer, in geval van de in punt ii) hieronder bedoelde test.
De monsters worden vóór verzending naar het laboratorium in een vervoermedium met actieve kool geplaatst, zoals het Amies-medium.
De monsters worden ten minste aan een van de volgende tests onderworpen:
- i)
een kweek, gestart binnen 24 uur na het moment waarop de monsters van het donordier worden genomen, of binnen 48 uur indien de monsters tijdens het vervoer koel worden bewaard, in micro-aerofiele omstandigheden, gedurende een periode van ten minste zeven dagen, om Taylorella equigenitalis te isoleren,
of
- ii)
PCR of real-time PCR voor de opsporing van het genoom van Taylorella equigenitalis, uitgevoerd binnen 48 uur na het tijdstip waarop de specimens van het donordier zijn genomen.
3
Sperma dat wordt gebruikt voor kunstmatige inseminatie van donordieren moet overeenkomstig bijlage II, deel 4, hoofdstuk I, en bijlage III, deel 1, zijn gewonnen, verwerkt en opgeslagen.
Deel 5. Overige diergezondheidsvoorschriften voor runderen, varkens, schapen, geiten en dieren van de families camelidae en cervidae waarvan levende producten worden gewonnen, en betreffende quarantaine en laboratorium- of andere tests van die dieren als bedoeld in de artikelen 20, 21, 22, en 38
Hoofdstuk I. Voorschriften voor runderen, varkens, schapen en geiten met betrekking tot mond-en-klauwzeer
1
De runderen, varkens, schapen en geiten waarvan sperma, oöcyten of embryo's worden gewonnen, moeten
- a)
afkomstig zijn van inrichtingen
- i)
die zijn gelegen in een gebied waar gedurende een periode van ten minste 30 dagen onmiddellijk vóór de datum van winning en binnen een straal van 10 km rond de inrichting geen melding is gedaan van mond-en-klauwzeer;
- ii)
waar gedurende een periode van ten minste drie maanden onmiddellijk vóór de datum van winning geen melding is gedaan van mond-en-klauwzeer;
- b)
in de twaalf maanden onmiddellijk vóór de datum van winning niet tegen mond-en-klauwzeer zijn gevaccineerd.
2
De dierenarts van het centrum moet ervoor zorgen dat:
- a)
de runderen, varkens, schapen en geiten die spermadonor zijn, alleen dan in het spermawinningscentrum worden toegelaten als zij zijn geïsoleerd in quarantainevoorzieningen die resp. waar, op de dag waarop de dieren tot het spermawinningscentrum worden toegelaten:
- i)
zijn gelegen in een gebied waar gedurende een periode van ten minste 30 dagen en binnen een straal van 10 km rond de quarantainevoorziening geen melding is gedaan van mond-en-klauwzeer;
- ii)
er zich in de periode van drie maanden vóór de datum van toelating van de dieren in het spermawinningscentrum geen enkele uitbraak van mond-en-klauwzeer heeft voorgedaan;
- b)
sperma alleen naar een andere lidstaat wordt overgebracht als aan de volgende voorwaarden is voldaan:
- i)
het spermawinningscentrum is gelegen in een gebied waar gedurende een periode van ten minste 30 dagen en binnen een straal van 10 km rond het spermawinningscentrum geen melding is gedaan van mond-en-klauwzeer;
- ii)
het spermawinningscentrum is gedurende een periode van ten minste drie maanden vóór de winning van het sperma en 30 dagen na de winning of, in het geval van vers sperma, tot de datum van verzending van de zending sperma naar een andere lidstaat vrij van mond-en-klauwzeer geweest;
- iii)
wanneer het vers sperma betreft, is het donordier gedurende een ononderbroken periode van ten minste 30 dagen onmiddellijk vóór de winning van het sperma gehouden in het in punt i) bedoelde spermawinningscentrum.
3
In afwijking van punt 1, onder b), mag de dierenarts van het centrum de verzending toestaan van sperma dat is gewonnen van een gehouden donordier dat in de twaalf maanden onmiddellijk voorafgaand aan de winning tegen mond-en-klauwzeer is gevaccineerd, op voorwaarde dat:
- a)
het donordier niet in de laatste 30 dagen onmiddellijk vóór de datum van winning tegen mond-en-klauwzeer is gevaccineerd;
- b)
5 % (met een minimum van vijf rietjes) van elke hoeveelheid sperma die op welk moment dan ook van een donordier wordt gewonnen, wordt onderworpen aan een virusisolatietest voor mond-en-klauwzeer, met negatief resultaat.
4
In afwijking van punt 1, onder b), mag de teamdierenarts de verzending naar een andere lidstaat toestaan van in vivo verkregen embryo's die zijn gewonnen van een donordier dat in de laatste twaalf maanden onmiddellijk voor de winningsdatum tegen mond-en-klauwzeer is gevaccineerd, op voorwaarde dat:
- a)
het vrouwelijke donordier niet in de laatste 30 dagen onmiddellijk vóór de datum van winning tegen mond-en-klauwzeer is gevaccineerd.
- b)
het voor de bevruchting gebruikte sperma ofwel is gewonnen van een mannelijke donor die voldoet aan de voorwaarden van punt 1, onder b), dan wel voldoet aan de voorwaarden van punt 2;
- c)
de embryo's voor het invriezen overeenkomstig de aanbevelingen van het handboek van de IETS (1) met trypsine zijn gewassen;
- d)
de embryo's worden diepgevroren gedurende een periode van ten minste 30 dagen na de winning en het donordier gedurende deze periode geen klinische symptomen van mond-en-klauwzeer heeft vertoond.
Hoofdstuk II. Voorschriften voor runderen, schapen, geiten en dieren van de families Camelidae en Cervidae wat betreft besmetting met het bluetonguevirus (serotypen 1–24)
1
De runderen, schapen, geiten en dieren van de families Camelidae en Cervidae die spermadonor zijn, moeten aan ten minste één van de volgende voorwaarden voldoen:
- a)
zij zijn gedurende een periode van ten minste zestig dagen vóór de spermawinning en tijdens de spermawinning gehouden in een lidstaat die of een gebied daarvan dat vrij was van besmettingen met het bluetonguevirus (serotypen 1–24) en waar in de laatste 24 maanden bij de betrokken dierpopulatie geen geval van besmetting met het bluetonguevirus (serotypen 1–24) is bevestigd;
- b)
zij zijn gedurende een periode van ten minste 60 dagen vóór en tijdens de spermawinning gehouden in een seizoensgebonden ziektevrije zone, gedurende de seizoensgebonden ziektevrije periode, in een lidstaat of een gebied daarvan:
- i)
met een goedgekeurd programma voor de uitroeiing van besmetting met het bluetonguevirus (serotype 1–24), of
- ii)
waarvan de bevoegde autoriteit van de plaats van oorsprong van de zending sperma de voorafgaande schriftelijke toestemming heeft verkregen van de bevoegde autoriteit van de lidstaat van bestemming voor de voorwaarden voor het vaststellen van die seizoensgebonden ziektevrije zone en voor het aanvaarden van de zending sperma;
- c)
zij zijn ten minste 60 dagen vóór en tijdens de spermawinning gehouden in een tegen vectoren beschermde inrichting;
- d)
zij testen tussen 28 en 60 dagen na elke winning van het sperma negatief op serologische tests voor de opsporing van antilichamen tegen het bluetonguevirus, serogroep 1–24;
- e)
zij zijn onderworpen aan een test voor de opsporing van de ziekteverwekker voor het bluetonguevirus (serotypen 1–24), met negatief resultaat, uitgevoerd op bloedmonsters die zijn genomen aan het begin en het einde van de spermawinning alsook tijdens de winning van het sperma met tussenpozen van:
- i)
ten minste elke zeven dagen in het geval van een virusisolatietest,
of
- ii)
ten minste elke 28 dagen in het geval van een PCR.
2
De schapen, geiten en dieren van de families Camelidae en Cervidae die donor zijn van in vivo verkregen embryo's en de runderen, schapen, geiten en dieren van de families Camelidae en Cervidae die donor zijn van oöcyten voor de in-vitroproductie van embryo's, moeten aan ten minste één van de volgende voorwaarden voldoen:
- a)
zij zijn gedurende een periode van ten minste zestig dagen vóór de winning van de oöcyten of embryo’s en tijdens de winning van de oöcyten of embryo’s gehouden in een lidstaat die of een gebied daarvan dat vrij was van besmettingen met het bluetonguevirus (serotypen 1–24) en waar in de laatste 24 maanden bij de betrokken dierpopulatie geen geval van besmetting met het bluetonguevirus (serotypen 1–24) is bevestigd;
- b)
zij zijn gedurende een periode van ten minste 60 dagen vóór en tijdens de winning van de oöcyten of embryo's gehouden in een seizoensgebonden ziektevrije zone, gedurende de seizoensgebonden ziektevrije periode, in een lidstaat of een gebied daarvan:
- i)
met een goedgekeurd programma voor de uitroeiing van besmetting met het bluetonguevirus (serotype 1–24), of
- ii)
waarvan de bevoegde autoriteit van de plaats van oorsprong van de zending oöcyten of embryo's de voorafgaande schriftelijke toestemming heeft verkregen van de bevoegde autoriteit van de lidstaat van bestemming voor de voorwaarden voor het vaststellen van die seizoensgebonden ziektevrije zone en voor het aanvaarden van de zending oöcyten of embryo's;
- c)
zij zijn ten minste 60 dagen vóór en tijdens de winning van de oöcyten of embryo's gehouden in een tegen vectoren beschermde inrichting;
- d)
zij hebben met negatief resultaat een serologische test voor de opsporing van antilichamen tegen het bluetonguevirus, serogroep 1–24, ondergaan die is uitgevoerd op een bloedmonster dat tussen 28 en 60 dagen na de winning van de oöcyten of embryo's is genomen;
- e)
zij testen negatief voor de verwekker van het bluetonguevirus (serogroep 1–24), uitgevoerd op bloedmonsters die zijn genomen op de dag waarop de oöcyten of embryo's zijn gewonnen.
3
Het sperma dat wordt gebruikt om de oöcyten te bevruchten, moet worden gewonnen van dieren die voldoen aan de voorschriften van punt 1.
Hoofdstuk III. Voorschriften voor runderen, schapen en geiten met betrekking tot infectie met het virus van epizoötische hemorragische ziekte
1
De runderen, schapen en geiten die spermadonor zijn, moeten aan ten minste één van de volgende voorwaarden voldoen:
- a)
zij zijn gedurende een periode van ten minste 60 dagen vóór en tijdens de winning van het sperma gehouden in een lidstaat of zone daarvan waar infectie met het virus van epizoötische hemorragische ziekte gedurende een periode van ten minste de twee voorgaande jaren en binnen een straal van 150 km rond de inrichting niet is gemeld;
- b)
zij zijn gedurende een periode van ten minste 60 dagen vóór en tijdens de spermawinning gehouden in een lidstaat of een zone daarvan die seizoensgebonden vrij is van infectie met het virus van epizoötische hemorragische ziekte;
- c)
zij zijn ten minste 60 dagen vóór en tijdens de spermawinning in een tegen vectoren beschermde inrichting gehouden;
- d)
zij zijn onderworpen aan een serologische test voor de opsporing van antilichamen tegen infectie met het virus van epizoötische hemorragische ziekte, met negatief resultaat, ten minste om de 60 dagen tijdens de winningsperiode en tussen 28 en 60 dagen na de laatste spermawinning;
- e)
zij zijn onderworpen aan een test voor de opsporing van de ziekteverwekker van infectie met het virus van epizoötische hemorragische ziekte, met negatief resultaat, uitgevoerd op bloedmonsters die zijn genomen aan het begin en het einde van de spermawinning alsook tijdens de winning van het sperma met tussenpozen van:
- i)
ten minste elke zeven dagen in het geval van een virusisolatietest, of
- ii)
ten minste elke 28 dagen in het geval van een PCR.
2
De runderen, schapen en geiten die donor zijn van oöcyten voor de in-vitroproductie van embryo’s en die donor zijn van in vivo verkregen embryo’s, moeten ten minste aan een van de volgende voorwaarden voldoen:
- a)
zij zijn gedurende een periode van ten minste 60 dagen vóór en tijdens de winning van de oöcyten of embryo’s gehouden in een lidstaat of zone daarvan waar infectie met het virus van epizoötische hemorragische ziekte gedurende een periode van ten minste de twee voorgaande jaren en binnen een straal van 150 km rond de inrichting niet is gemeld;
- b)
zij zijn gedurende een periode van ten minste 60 dagen vóór en tijdens de winning van de oöcyten of embryo’s gehouden in een lidstaat of een zone daarvan die seizoensgebonden vrij is van infectie met het virus van epizoötische hemorragische ziekte;
- c)
zij zijn ten minste 60 dagen vóór en tijdens de winning van de oöcyten of embryo’s gehouden in een tegen vectoren beschermde inrichting;
- d)
zij hebben met negatief resultaat een serologische test voor de opsporing van antilichamen tegen infectie met het virus van epizoötische hemorragische ziekte ondergaan die is uitgevoerd op een bloedmonster dat tussen 28 en 60 dagen na de winning van de oöcyten of embryo’s is genomen;
- e)
zij testen negatief voor de verwekker van infectie met het virus van epizoötische hemorragische ziekte, uitgevoerd op bloedmonsters die zijn genomen op de dag waarop de oöcyten of embryo’s zijn gewonnen.
3
Het sperma dat wordt gebruikt om de oöcyten te bevruchten, moet worden gewonnen van dieren die voldoen aan de voorschriften van punt 1.
Hoofdstuk IV. Voorschriften voor varkenshouderijen om te worden erkend als vrij van besmetting met Brucella abortus, Brucella melitensis en Brucella suis
Om te worden erkend als vrij van besmetting met Brucella abortus, Brucella melitensis en Brucella suis moeten varkenshouderijen aan de volgende eisen voldoen:
- a)
in de desbetreffende lidstaat moet een meldingsplicht gelden voor besmetting van varkens met Brucella abortus, Brucella melitensis of Brucella suis;
- b)
in de inrichting zijn er gedurende ten minste de laatste 3 jaar geen bevestigde gevallen geweest van besmetting met Brucella abortus, Brucella melitensis en Brucella suis;
- c)
dieren met klinische symptomen die consistent zijn met besmetting met Brucella abortus, Brucella melitensis en Brucella suis, zoals abortus of orchitis, worden onderworpen aan de nodige diagnostische tests, met negatief resultaat;
- d)
de varkens in de inrichting zijn ten minste gedurende de laatste 3 jaar niet gevaccineerd tegen besmetting met Brucella abortus, Brucella melitensis en Brucella suis;
- e)
varkens die de inrichting zijn binnengebracht:
- i)
zijn ofwel afkomstig van inrichtingen die gedurende ten minste de laatste 3 jaar vrij zijn geweest van besmetting met Brucella abortus, Brucella melitensis en Brucella suis, of zijn getest op een monster dat is genomen binnen 30 dagen vóór de datum van verzending, met negatief resultaat,
en
- ii)
zijn ten minste de laatste 3 jaar niet gevaccineerd tegen besmetting met Brucella abortus, Brucella melitensis en Brucella suis;
- f)
in andere epidemiologische eenheden van dezelfde inrichting is er gedurende een periode van ten minste de laatste drie jaar geen bewijs geweest van besmetting met Brucella abortus, Brucella melitensis en Brucella suis, of er zijn maatregelen uitgevoerd om overdracht van besmetting met Brucella abortus, Brucella melitensis en Brucella suis van die andere epidemiologische eenheden te voorkomen.
Voetnoten
Manual of the International Embryo Transfer Society — A procedural guide and general information for the use of embryo transfer technology emphasising sanitary procedures, published by the International Embryo Transfer Society 1 111 North Dunlap Avenue, Savoy, Illinois 61 874 Verenigde Staten van Amerika (http://www.iets.org/).