Einde inhoudsopgave
Landsverordening omzetbelasting 1999 [Nderlandse Antillen]
Artikel 66a [Belastingfaciliteiten]
Geldend
Geldend vanaf 18-08-2001
- Redactionele toelichting
De tekst van deze regeling, zoals deze luidde op 01-01-2004, is overgenomen uit Vakstudie Belastingen van de Koninkrijksdelen buiten Europa.
- Bronpublicatie:
03-08-2001, Publicatieblad Nederlandse Antillen 2001, 89 (uitgifte: 17-08-2001, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
18-08-2001
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
03-08-2001, Publicatieblad Nederlandse Antillen 2001, 89 (uitgifte: 17-08-2001, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Belastingen overzeese Koninkrijksdelen / Algemeen
1.
De Minister kan op schriftelijk verzoek vrijstelling verlenen van omzetbelasting aan de belastingplichtige aan wie, op grond van de in het tweede lid bedoelde bepalingen, vrijstelling van belasting ingevolge de Landsverordening algemene bestedingsbelasting 1996 (P.B. 1996, no.75) is verleend.
2.
De in het eerste lid bedoelde bepalingen zijn:
- a.
artikel 2, eerste lid, van de Landsverordening ter bevordering bedrijfsvestiging en hotelbouw (P.B. 1953, no.194);
- b.
artikel 3, eerste lid, van de Landsverordening ter bevordering van grondontwikkeling (P.B. 1964, no.77);
- c.
artikel 8, eerste lid, van de Landsverordening Economische Zones 2000;
- d.
artikel 2, eerste lid, van de Landsverordening belastingfaciliteiten industriële ondernemingen (P.B. 1985, no.146);
zoals deze luidden op het tijdstip voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Landsverordening van de 1ste maart 1999 houdende intrekking van de Landsverordening algemene bestedingsbelasting 1996 (P.B. 1999, no. 75) en tot wijziging van de Landsverordening ter bevordering bedrijfsvestiging en hotelbouw (P.B. 1953, no. 194), van de Landsverordening ter bevordering van grondontwikkeling (P.B. 1964, no. 77), de Landsverordening Economische Zones 2000 en de Landsverordening belastingfaciliteiten industriële ondernemingen (P.B. 1985, no. 146) (P.B. 1999, no. 42).
3.
De in het eerste lid bedoelde vrijstelling van omzetbelasting kan worden verleend indien de belastingplichtige ten genoegen van de Minister kan aantonen dat hij vóór 27 februari 1999 overeenkomsten is aangegaan, die hij niet onder de in die overeenkomsten opgenomen voorwaarden zou zijn aangegaan indien hem de vrijstelling van algemene bestedingsbelasting niet was verleend noch hem bekend was geweest dat de algemene bestedingsbelasting zou worden vervangen door een omzetbelasting.
4.
Aan de vrijstelling van omzetbelasting, bedoeld in het eerste lid, kunnen door de Minister voorwaarden worden verbonden en de vrijstelling kan worden verleend onder beperkingen.