Besluit oudedagsreserve (Inkomstenbelasting)
Tekst
Geldend
Geldend vanaf 24-06-2005
- Bronpublicatie:
24-06-2005, Internet 2005, www.minfin.nl (uitgifte: 01-01-2005, regelingnummer: CPP2005/1323M)
- Inwerkingtreding
24-06-2005
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
24-06-2005, Internet 2005, www.minfin.nl (uitgifte: 01-01-2005, regelingnummer: CPP2005/1323M)
- Vakgebied(en)
Inkomstenbelasting / Winst
1. Toevoegingen (artikel 3.68)
1.1. Toevoegen in jaar van staken (inhoudelijk ongewijzigd,voorheen Besluit van 9 november 2001, nr. CPP 2001/3034M)
Dotatie oudedagsreserve en staking
In artikel 3.68, eerste en tweede lid, van de Wet is het volgende bepaald:
- 1.
De toevoeging aan de oudedagsreserve over een kalenderjaar bedraagt 12% van de winst die de belastingplichtige als ondernemer uit een onderneming geniet, maar niet meer dan € 10.951 (wettekst 2005). De op grond van de eerste volzin bepaalde toevoeging wordt verminderd met de ten laste van die winst gekomen premies en andere bijdragen uit hoofde van pensioenregelingen.
- 2.
De op grond van het eerste lid berekende toevoeging bedraagt ten hoogste het bedrag waarmee het ondernemingsvermogen bij het einde van het kalenderjaar de oudedagsreserve bij het begin van het kalenderjaar te boven gaat.
In het jaar van staken van een onderneming is het ondernemingsvermogen bij het einde van het kalenderjaar nihil. Door de bepaling van artikel 3.68, tweede lid, van de Wet kan, als gevolg van het ontbreken van ondernemingsvermogen bij het einde van het kalenderjaar, in het jaar van staken dus niet toegevoegd worden aan de oudedagsreserve.
Goedkeuring
Gelet op de wettelijke regeling van de oudedagsreserve en de doelstelling daarvan, keur ik, met toepassing van de hardheidsclausule, goed dat over het jaar van staken van een onderneming, waarbij aan het einde van het kalenderjaar ondernemingsvermogen ontbreekt, kan worden toegevoegd aan de oudedagsreserve onder de volgende voorwaarden:
- a.
De toevoeging aan de oudedagsreserve over een kalenderjaar bedraagt 12% van de winst die de belastingplichtige als ondernemer uit een onderneming geniet, maar niet meer dan het maximum bedoeld in artikel 3.68, eerste lid van de Wet in het jaar van staking. De op grond van de vorige volzin bepaalde toevoeging wordt verminderd met de ten laste van die winst gekomen premies en andere bijdragen uit hoofde van pensioenregelingen.
- b.
De op grond van voorwaarde 1 berekende toevoeging bedraagt ten hoogste het bedrag waarmee het ondernemingsvermogen op het moment van staking de oudedagsreserve bij het begin van het kalenderjaar te boven gaat.
- c.
De toevoeging aan de oudedagsreserve over het jaar van staken wordt gebuikt om een lijfrente aan te schaffen, zoals bedoeld in artikel 3.70, eerste lid, onderdeel a, juncto artikel 3.128 van de Wet, eventueel met gebruikmaking van de termijn als bedoeld in artikel 3.130, tweede lid van de Wet.
- d.
Aan de overige voorwaarden voor toevoeging aan de oudedagsreserve wordt voldaan.
1.2. Vermogenstoets oudedagsreserve (inhoudelijk ongewijzigd, voorheen Besluit van 14 november 2000, nr. CPP2000/2120M)
Oudedagsreserve en vermogenstoets
In artikel 3.68, tweede lid, van de Wet is bij toevoeging aan de oudedagsreserve de vermogenstoets opgenomen. Deze toets beperkt de opbouw van de oudedagsreserve tot ten hoogste het ondernemingsvermogen.
Geen toepassing hardheidsclausule
Ik acht in de hierna genoemde situaties geen onbillijkheid van overwegende aard aanwezig als bedoeld in artikel 63 van de AWR.
- a.
Als een belastingplichtige (een gedeelte van) een onderneming met toepassing van artikel 3.63 van de Wet overneemt en de overnameprijs geheel of gedeeltelijk schuldig blijft en/of met vreemd vermogen financiert, behoort de daarmee samenhangende schuld verplicht tot zijn ondernemingsvermogen (Hoge Raad, 29 januari 1986, nr. 23 265, BNB 1986/89). Aangezien de boekwaarde van de activa gesteld wordt op de waarde waarvoor ze bij de overdragende belastingplichtige te boek stonden, kan het gevolg zijn dat het ondernemingsvermogen laag of negatief wordt.
- b.
Door toepassing van de regeling van de willekeurige afschrijving (artikel 3.31 tot en met artikel 3.39 van de Wet) kan het ondernemingsvermogen dalen, waardoor een laag of negatief ondernemingsvermogen kan ontstaan.
Belanghebbenden zullen hiermee rekening moeten houden als zij gebruik willen maken van deze regelingen.
2. Extra toevoegingen (artikel 3.69)
2.1. Extra toevoegingen en geruisloze terugkeer; oprenting (inhoudelijk ongewijzigd, voorheen Besluit van 19 december 2002, nr. CPP2002/2456M, onderdeel F 2, vraag a)
Oudedagsreserve en geruisloze terugkeer
In samenhang met de toepassing van de faciliteit van de geruisloze terugkeer als bedoeld in artikel 14c van de Wet Vpb biedt artikel 3.69, eerste lid, onderdeel b, van de Wet de mogelijkheid tot extra toevoeging aan de oudedagsreserve. Het gaat dan om een extra dotatie in verband met een lijfrente die eerder bij de vennootschap is bedongen met toepassing van artikel 3.128 van de Wet.
Maximale dotatie
De extra toevoeging aan de oudedagsreserve op grond van artikel 3.69, eerste lid, onderdeel b, van de Wet bedraagt maximaal het bedrag van de oudedagsreserve waarvoor de voortzettende aandeelhouder bij de vennootschap een lijfrente heeft bedongen.
Doordat niet de mogelijkheid bestaat de waardeaangroei van de lijfrente in een oudedagsreserve om te zetten, wordt voorkomen dat de ondernemer die na een tussentijdse rechtsvormwijziging zijn onderneming wederom als ondernemer voortzet in zoverre meer aan de oudedagsreserve heeft opgebouwd dan een belastingplichtige die zijn onderneming altijd als ondernemer is blijven drijven. Fiscaal wordt de waardeaangroei van de oudedagslijfrente bij de ontbinding van de vennootschap op gelijke wijze behandeld als de overige lijfrenterechten die niet zijn ontstaan uit een eerdere afname van de oudedagsreserve.
Dit gedeelte zal, indien het voor verwezenlijking vatbaar is, worden aangemerkt als negatieve uitgave voor inkomensvoorziening als bedoeld in artikel 3.133, van de Wet, tenzij bij een op grond van artikel 3.126 van de Wet toegelaten aanbieder een ander recht wordt bedongen dat op grond van artikel 3.134, eerste lid, van de Wet kan worden beschouwd als een (gedeeltelijke) voortzetting van het eerste recht.
3. Oudedagsreserve en balanspositie
3.1. Presentatie vóór en vanaf kalenderjaar 2004 of boekjaar 2003/2004 (inhoudelijk gewijzigd, voorheen Besluit van 14 augustus 2002, nr. CPP2002/2386M, vraag 2)
Oudedagsreserve en administratie
De oudedagsreserve (§ 3.2.3. van de Wet) maakt vanaf de invoering van de Wet onderdeel uit van de winst. Dit leidt ertoe dat sindsdien de stand van de oudedagsreserve door de belastingplichtige te boek dient te worden gesteld.
Presentatie
Als gevolg van de zogenoemde administratie-eis is in de toelichting op de aangifte inkomstenbelasting gevraagd de oudedagsreserve op de balans op te nemen. Om praktische overwegingen acht ik het niet bezwaarlijk indien vanuit de commerciële jaarstukken door middel van een aansluitberekening de oudedagsreserve wordt gepresenteerd. Voorwaarde is wel dat de toe- of afname, alsmede de stand van de oudedagsreserve ondubbelzinnig uit deze aansluiting blijkt.
Met ingang van het kalenderjaar 2004 dan wel het boekjaar 2003/2004 geldt in verband met de invoering van de elektronische winstaangifte deze toezegging niet meer. De oudedagsreserve dient dan uitsluitend in de daartoe opgenomen onderdelen van de winstaangifte (en de daarbij behorende jaarstukken) te worden opgenomen. Voor ondernemers die een ontheffing hebben voor het indienen van de elektronische winstaangifte is een papieren versie verkrijgbaar; ook in die versie dient de oudedagsreserve in de daartoe opgenomen onderdelen van de aangifte te worden opgenomen.
4. Inwerkingtreding; intrekken (onderdelen van) voorgaande besluiten
Dit besluit treedt in werking met ingang van de dagtekening daarvan. De volgende (onderdelen van de) besluiten zijn met ingang van genoemde datum ingetrokken:
- —
Besluit van 25 augustus 2000, nr. CPP2000/1313M, vraag B.3.2.a, B.3.2.b en B 3.2.c,
- —
Besluit van 19 december 2000, nr. CPP2000/2311M,
- —
Besluit van 14 november 2000, nr. CPP2000/2120M,
- —
Besluit van 13 februari 2001, nr. CPP2000/3210M, vraag B.3.2.l en C.1,
- —
Besluit van 9 november 2001, nr. CPP 2001/3034M,
- —
Besluit van 14 augustus 2002, nr. CPP2002/2386M,
- —
Besluit van 19 december 2002, nr. CPP2002/2456M, onderdeel F.2, vraag a,
- —
Besluit van 19 augustus 2003, nr. CPP2003/1718M,
- —
Besluit van 24 mei 2004, nr. CPP2004/1225M, vraag C.1 en C.2.