Einde inhoudsopgave
Verdrag inzake de bestrijding van omkoping van buitenlandse ambtenaren bij internationale zakelijke transacties
Artikel 4 Rechtsbevoegdheid
Geldend
Geldend vanaf 15-02-1999
- Bronpublicatie:
17-12-1997, Trb. 1998, 219 (uitgifte: 16-09-1998, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
15-02-1999
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
15-03-2001, Trb. 2001, 50 (uitgifte: 15-03-2001, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Bijzonder strafrecht / Economisch strafrecht
Internationaal strafrecht / Bijzondere onderwerpen
Aanbestedingsrecht (V)
Bestuursrecht algemeen / Bijzondere onderwerpen bestuursrecht
1.
Iedere Partij neemt de noodzakelijke maatregelen om rechtsmacht te vestigen ten aanzien van omkoping van een buitenlandse ambtenaar wanneer het strafbaar feit geheel of gedeeltelijk op haar grondgebied wordt gepleegd.
2.
Iedere Partij die bevoegd is om haar onderdanen te vervolgen wegens in het buitenland gepleegde strafbare feiten neemt de noodzakelijke maatregelen om rechtsmacht te vestigen ten aanzien van de vervolging van omkoping van een buitenlandse ambtenaar, in overeenstemming met dezelfde beginselen.
3.
Indien meer dan één Partij bevoegd is inzake een vermoedelijk strafbaar feit dat in dit Verdrag wordt beschreven, plegen de betrokken Partijen op verzoek van één van hen overleg ten einde vast te stellen wie van hen het meest in aanmerking komt om vervolging in te stellen.
4.
Iedere Partij heroverweegt of de basis waarop zij thans bevoegd is, doeltreffend is bij de bestrijding van omkoping van buitenlandse ambtenaren, en neemt, indien dit niet het geval is, maatregelen tot verbetering.