Einde inhoudsopgave
Europese standaard tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen
Artikel 20.03 Stabiliteitseisen voor schepen onder zeil
Geldend
Geldend vanaf 07-10-2018
- Bronpublicatie:
07-09-2018, Stcrt. 2018, 50756 (uitgifte: 26-09-2018, regelingnummer: IENW/BSK-2018/156621)
- Inwerkingtreding
07-10-2018
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
07-09-2018, Stcrt. 2018, 50756 (uitgifte: 26-09-2018, regelingnummer: IENW/BSK-2018/156621)
- Vakgebied(en)
Vervoersrecht / Binnenvaart
1.
Voor de berekening van het kenterend moment volgens artikel 19.03, derde lid, moet bij de vaststelling van het zwaartepunt van het schip het opgedoekte zeil in de berekening worden meegenomen.
2.
Met inachtneming van alle beladingstoestanden volgens artikel 19.02, tweede lid, en bij een standaard zeilvoering mag het door de winddruk veroorzaakte kenterend moment niet zo hoog zijn dat de hoek van slagzij groter wordt dan 20°. Daarbij moet:
- a)
voor de berekening van een gelijk blijvende winddruk van 0,07 kN/m2 aangehouden worden;
- b)
de resterende veiligheidsafstand minstens 100 mm bedragen, en mag
- c)
het resterende vrijboord niet negatief zijn.
3.
De oprichtende arm van statische stabiliteit moet bij een hoek van slagzij
- a)
van 25° of meer zijn maximale waarde hmax bereiken;
- b)
van 30° of meer minstens 0,20 m bedragen;
- c)
tot 60° positief zijn.
4.
Het vlak A onder de kromme van de oprichtende armen van statische stabiliteit mag
- a)
tot 30° niet minder dan 0,055 m • rad bedragen;
- b)
tot 40° of bij de hoek φf waarbij een onafgeschermde opening onder water raakt en die kleiner is dan 40°, niet minder dan 0,09 m • rad bedragen.
Tussen
- c)
30° en 40° of
- d)
tussen 30° en de hoek φf waarbij een onafgeschermde opening onder water raakt en die kleiner is dan 40°,
mag dit vlak niet onder 0,03 m • rad liggen.