Regeling politiehonden
Artikel 14 Herkeuring
Geldend
Geldend vanaf 15-05-2020. Let op: treedt met terugwerkende kracht in werking vanaf 01-03-2020
- Bronpublicatie:
04-05-2020, Stcrt. 2020, 25469 (uitgifte: 14-05-2020, regelingnummer: 2897291)
- Inwerkingtreding
15-05-2020, terugwerkend tot: 01-03-2020
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
04-05-2020, Stcrt. 2020, 25469 (uitgifte: 14-05-2020, regelingnummer: 2897291)
- Vakgebied(en)
Politierecht (V)
Politierecht / Kwaliteitszorg
1.
een combinatie van een geleider en een politiespeurhond, respectievelijk een combinatie van een geleider en een politiesurveillancehond, respectievelijk een combinatie van een geleider en een AOT-hond, wordt binnen twee jaar na het behalen van het certificaat, bedoeld in artikel 13, opnieuw gekeurd door de keuringscommissie voor de politiespeurhond, respectievelijk de keuringscommissie voor de politiesurveillancehond, respectievelijk de keuringscommissie voor de AOT-hond.
2.
De herkeuring van een combinatie van een geleider en een politiespeurhond vindt alleen plaats als de geleider aantoont dat hij sinds de laatste keuring of herkeuring jaarlijks een door de rijksgecommitteerden voor de politiespeurhond aangewezen bijscholingscursus heeft gevolgd.
3.
Indien de herkeuring met goed gevolg wordt afgelegd, wordt het certificaat verlengd met de duur van twee jaar en drie maanden.
4.
Indien de herkeuring niet met goed gevolg wordt afgelegd, kan binnen de geldigheidsduur van het certificaat een tweede of derde herkeuring plaatsvinden.
5.
Indien een eerste, tweede of derde herkeuring niet met goed gevolg wordt afgelegd kan het certificaat voor het verstrijken van de geldigheidsduur worden ingetrokken, indien het naar het oordeel van de keuringscommissie voor de politiespeurhond, respectievelijk de keuringscommissie voor de politiesurveillancehond, respectievelijk de keuringscommissie voor de AOT-hond noodzakelijk is de inzet in politiedienst van de desbetreffende combinatie van geleider en hond met onmiddellijke ingang te beëindigen.
6.
In buitengewone omstandigheden kan de Minister van Justitie en Veiligheid besluiten de geldigheidsduur van het certificaat bedoeld in het derde lid, tijdelijk te verlengen.
7.
Ingeval de Minister van Justitie en Veiligheid gebruik maakt van zijn bevoegdheid, als bedoeld in het zesde lid, draagt de voorziening voor de organisatie en administratie van keuringen, als bedoeld in artikel 6, tweede lid, er zorg voor dat de verlenging van de geldigheidsduur van de certificaten administratief wordt verwerkt.