Einde inhoudsopgave
Traktaat tot definitieve regeling der wederzijdsche regten en belangen
Artikel 64
Geldend
Geldend vanaf 05-02-1843
- Bronpublicatie:
05-11-1842, Stb. 1843, 3 (uitgifte: 07-02-1843, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
05-02-1843
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
05-11-1842, Stb. 1843, 3 (uitgifte: 07-02-1843, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Vervoersrecht / Algemeen
Internationaal publiekrecht / Bijzondere onderwerpen
1.
Voor de inschrijving ten behoeve van Belgie van het kapitaal van zeven millioen Nederlandsche gulden tegen 2½ ten honderd, vermeld bij § 4 van het vorige artikel, vermeerderd met de renten dier hoofdsom van den 1sten Januarij 1839 tot den 31sten December 1842, belast zich het Belgische Gouvernement met de afdoening voor deszelfs rekening van de verevening van alle vorderingen, voortvloeiende uit schulden van vroegere dagteekening dan het tijdstip, waarop de landen, welke het tegenwoordige Belgie uitmaken, hebben opgehouden tot het Fransche Keizerrijk te behooren en betrekking hebbende tot diezelfde landen, voor zoo verre deze vorderingen nog zouden kunnen worden toegelaten, daaronder begrijpende:
- 1°
De verevening,
- A.
van de schuldvorderingen, voortspruitende uit de zoogenaamde Austro - Belgische schuld, waarvan de conversie in nationale schuld is vastgesteld bij de overeenkomst op den 9den October 1815 tusschen de Nederlanden en Oostenrijk gesloten;
- B.
van de schuldvorderingen, voortspruitende uit de oude gevestigde schuld in de voormalige zuidelijke provincien van het Koningrijk der Nederlanden, ter uitvoering van de wet van 9 Februarij 1818, daaronder begrepen die voortkomende uit de categorie van engagères, welker verevening is bepaald bij de overeenkomst op den 5den Maart 1828 tusschen de Gouvernementen der Nederlanden en van Oostenrijk gesloten;
- C.
van de schuldvorderingen, voortspruitende uit den Nederlandschen achterstand, overeenkomstig gezegde wet van 9 Februarij 1818; alles voor zoo verre die schuldvorderingen niet waren verevend noch afgewezen, noch vervallen, noch verjaard op den 1sten October 1830.
Het is de bedoeling, dat onder deze verevening, overeenkomstig het Koninklijke besluit van den 22sten Februarij 1816 en de wet van den 9den Februarij 1818, zal zijn begrepen de aanzuivering der renten en de inschrijving op het Belgische Grootboek van de aldus verevende schuldvorderingen.
- 2°
De aanzuivering der renten en de inschrijving op het genoemde Belgische Grootboek van de schuldvorderingen, overeenkomstig hetzelfde besluit en dezelfde wet, waarvan de certificaten van verevening, afgegeven of niet afgegeven vóór den 1sten October 1830, op dat tijdstip nog niet waren ingeschreven, noch vervallen, noch verjaard.
- 3°
De verevening en voldoening van de schuldvorderingen, vermeld bij § 3 van artikel XXII van het traktaat van 19 April 1839, welke op het tijdstip van 1 October 1830, noch verevend, noch betaald, noch afgewezen, noch vervallen, noch verjaard waren.
2.
Deze verevening en de betaling der verevende sommen zullen plaats hebben naar de regelen, voortvloeijende uit de zamenvoeging der bepalingen van het traktaat van Parijs van 30 Mei 1814, de overeenkomst gehecht aan het traktaat van 20 November 1815, de overeenkomst van 25 April 1818 en het Koninklijke besluit van 26 Junij daaraanvolgende.
3.
Het Koningrijk Belgie vervangt ten aanzien der Fransche schuldvorderingen, aan Belgen toebehoorende, het voormalige Koningrijk der Nederlanden in de regten, voortvloeiende uit de verpligtingen door Frankrijk jegens laatstgemelden Staat aangegaan.
4.
Alle voormelde vereveningen zullen bewerkstelligd worden overeenkomstig de regelen, vastgesteld door het Gouvernement van het voormalige Koningrijk der Nederlanden vóór den 1sten October 1830.
5.
De gemagtigden van het Belgische Gouvernement, benoemd om die vereveningen tot stand te brengen, zullen gerekend worden op te volgen in de bevoegdheid en de werkzaamheden der voormalige Nederlandsche commissien van verwisseling en verevening, voor zoo veel betreft de schuldvorderingen vermeld in § § 1 en 2, en der gemengde Utrechtsche commissie, voor zoo veel aangaat de schuldvorderingen hierboven in § 3 vermeld.
6.
Ter uitvoering van het vorenstaande, zal het Nederlandsche Gouvernement, zoo wel krachtens de tegenwoordige bepaling als uit hoofde van § 5 van art. XIII van het traktaat van 19 April 1839, aan het Belgische Gouvernement overgeven alle bewijzen, registers en uittreksels van registers, staten, dossiers, beslissingen en documenten hoe ook genaamd, de hierboven- vermelde vereveningen betreffende, en bepaaldelijk de archieven, protocollen en diplomatische stukken, welke geleid hebben tot de overeenkomsten van 9 October 1815 en 5 Maart 1828 tusschen de Nederlanden en Oostenrijk. De borderellen en certificaten van volbragte vereveningen, welke nog niet aan de regthebbenden zijn afgegeven, zullen insgelijks aan het Belgische Gouvernement worden uitgereikt.
7.
Het Nederlandsche Gouvernement verbindt zich zijne goede diensten aan te wenden, om zoo veel mogelijk behulpzaam te zijn in het bewijzen der echtheid van de uit deszelfs beheer voortkomende stukken.