Einde inhoudsopgave
Verdrag inzake het wegverkeer
Artikel 42 De schorsing van de geldigheid van rijbewijzen
Geldend
Geldend vanaf 21-05-1977
- Bronpublicatie:
08-11-1968, Trb. 1974, 35 (uitgifte: 15-03-1974, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
21-05-1977
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
20-02-1997, Trb. 1997, 25 (uitgifte: 01-01-1997, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Bijzondere onderwerpen
Verkeersrecht / Bijzondere onderwerpen
1.
De Verdragsluitende Partijen of onderdelen daarvan kunnen een bestuurder het recht ontzeggen van zijn nationale of internationale rijbewijs op hun grondgebied gebruik te maken, indien hij op hun grondgebied inbreuk heeft gemaakt op hun voorschriften, waardoor ingevolge hun wetgeving zijn rijbewijs kan worden ingetrokken. In een zodanig geval kan de bevoegde autoriteit van de Verdragsluitende Partij of een onderdeel daarvan die het recht tot gebruik maken van het rijbewijs ontzegt:
- (a)
de houder het rijbewijs ontnemen en dit onder zich houden tot afloop van de termijn van ontzegging van het recht tot het gebruik maken van het rijbewijs of totdat de houder van het rijbewijs het grondgebied van deze Partij verlaat, naar gelang van welke van beide gevallen zich het eerst voordoet;
- (b)
kennis geven van de ontzegging van het recht tot gebruik maken van het rijbewijs aan de autoriteit die het rijbewijs heeft afgegeven of namens wie het is afgegeven;
- (c)
wanneer het een internationaal rijbewijs betreft, op de daartoe bestemde plaats een aantekening maken dat het rijbewijs op hun grondgebied niet langer geldig is;
- (d)
wanneer zij de procedure bepaald onder (a) van dit lid niet toepast, aan de kennisgeving bedoeld onder (b), een verzoek toevoegen, gericht tot de autoriteit die het rijbewijs heeft afgegeven of namens wie het is afgegeven, om de betrokken persoon op de hoogte te stellen van het besluit dat te zijnen aanzien is genomen.
2.
De Verdragsluitende Partijen dienen alles in het werk te stellen om de betrokken personen op de hoogte te stellen van de besluiten die hun zijn medegedeeld overeenkomstig de procedure neergelegd in het eerste, lid, onder (d), van dit artikel.
3.
Niets in dit Verdrag mag zo worden uitgelegd dat dit de Verdragsluitende Partijen of onderdelen daarvan zou beletten een bestuurder, die een nationaal of internationaal rijbewijs bezit, ervan te weerhouden een voertuig te besturen, wanneer het duidelijk waarneembaar of aangetoond is dat hij in zodanige toestand verkeert dat hij niet in staat is op veilige wijze te rijden, of indien het recht om te besturen hem is ontzegd in de Staat waar hij zijn normale woonplaats heeft.