Einde inhoudsopgave
Voorstel van wet houdende regels over het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving (Omgevingswet)
Artikel 16.81 (aanvullende inwerkingtredingsbepaling vanwege bodemverontreiniging)
Geldend
Geldend vanaf 01-07-2015
- Bronpublicatie:
01-07-2015, Kamerstukken 2015, 33962 (uitgifte: 01-07-2015, kamerstukken: 33962-A)
- Inwerkingtreding
01-07-2015
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
01-07-2015, Kamerstukken 2015, 33962 (uitgifte: 01-07-2015, kamerstukken: 33962-A)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Ministerie van Veiligheid en Justitie
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Ministerie van Economische Zaken
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen / Handhaving algemeen
Omgevingsrecht / Algemeen
Staatsrecht / Decentralisatie
Bestuursrecht algemeen / Bestuursbevoegdheden
1.
Onverminderd artikel 16.79 treedt een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit, als die activiteit betrekking heeft op een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwwerk en het bevoegd gezag op basis van een bij de vergunningaanvraag verstrekt onderzoeksrapport of om een andere reden een redelijk vermoeden heeft dat ter plaatse van het bouwwerk sprake is van een vóór 1 januari 1987 ontstaan geval van ernstige verontreiniging als bedoeld in de Wet bodembescherming, niet eerder in werking dan nadat:
- a.
op grond van artikel 29, eerste lid, in samenhang met artikel 37, eerste lid, van de Wet bodembescherming is vastgesteld dat geen sprake is van een geval van ernstige verontreiniging waarvoor spoedige sanering noodzakelijk is en dat besluit in werking is getreden,
- b.
op grond van artikel 39, tweede lid, van die wet met het saneringsplan, bedoeld in het eerste lid van dat artikel, is ingestemd en dat besluit in werking is getreden, of
- c.
een melding van een voornemen tot sanering als bedoeld in artikel 39b, derde lid, van die wet is gedaan en de bij of krachtens het vierde lid van dat artikel gestelde termijn is verstreken.
2.
In afwijking van het eerste lid, aanhef en onder b, treedt de omgevingsvergunning in werking als in de beschikking, bedoeld in artikel 29, eerste lid, in samenhang met artikel 37, eerste lid, van de Wet bodembescherming, is vastgesteld dat:
- a.
sprake is van een geval van ernstige verontreiniging waarvoor spoedige sanering noodzakelijk is,
- b.
geen sprake is van risico’s voor de mens, en
- c.
de bouwactiviteit de uitvoering van de sanering niet belemmert,
mits degene die het nader onderzoek heeft verstrekt daarom bij het verstrekken van dat onderzoek gemotiveerd heeft verzocht en de beschikking, bedoeld in de aanhef, in werking is getreden.
3.
Bij de omgevingsvergunning, bedoeld in het eerste lid, vermeldt het bevoegd gezag of het een vermoeden heeft als bedoeld in dat lid.