Einde inhoudsopgave
Voorstel van wet houdende regels over het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving (Omgevingswet)
Artikel 16.58 (aanhoudingsregeling vanwege voorbereidingsbesluit)
Geldend
Geldend vanaf 01-07-2015
- Bronpublicatie:
01-07-2015, Kamerstukken 2015, 33962 (uitgifte: 01-07-2015, kamerstukken: 33962-A)
- Inwerkingtreding
01-07-2015
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
01-07-2015, Kamerstukken 2015, 33962 (uitgifte: 01-07-2015, kamerstukken: 33962-A)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Ministerie van Veiligheid en Justitie
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Ministerie van Economische Zaken
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen / Handhaving algemeen
Omgevingsrecht / Algemeen
Staatsrecht / Decentralisatie
Bestuursrecht algemeen / Bestuursbevoegdheden
1.
Als de aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een bouwactiviteit, kan het bevoegd gezag, in afwijking van artikel 16.64, eerste lid, van deze wet of artikel 3:18 van de Algemene wet bestuursrecht, de beslissing op de aanvraag aanhouden, als:
- a.
er geen grond is om de vergunning te weigeren,
- b.
de aanvraag betrekking heeft op een geval dat bij een voorbereidingsbesluit op grond van artikel 4.14, derde lid, is aangewezen, en
- c.
het voorbereidingsbesluit, bedoeld onder b, voor de dag van ontvangst van de aanvraag in werking is getreden.
2.
Het bevoegd gezag houdt, in afwijking van artikel 16.64, eerste lid, van deze wet of artikel 3:18 van de Algemene wet bestuursrecht, de beslissing op de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit aan, als:
- a.
er geen grond is om de vergunning te weigeren,
- b.
de aanvraag betrekking heeft op een geval dat bij een voorbereidingsbesluit op grond van artikel 4.16, vierde lid, is aangewezen, en
- c.
het voorbereidingsbesluit, bedoeld onder b, voor de dag van ontvangst van de aanvraag in werking is getreden.
3.
De aanhouding duurt totdat het voorbereidingsbesluit is vervallen.
4.
In afwijking van het tweede lid kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning verlenen als:
- a.
de activiteit niet in strijd is met het omgevingsplan, zoals dat zal komen te luiden na de inwerkingtreding van het in voorbereiding zijnde projectbesluit, of
- b.
nadat aan de instructieregel, bedoeld in artikel 2.22, eerste lid, of 2.24, eerste lid, of de instructie, bedoeld in artikel 2.33, eerste lid, of 2.34, eerste lid, uitvoering is gegeven.