Einde inhoudsopgave
Regeling geprivilegieerde post gedetineerden
Artikel 3 Brieven afkomstig van personen/instanties genoemd in artikel 37, eerste lid, van de wet
Geldend
Geldend vanaf 01-01-1999
- Bronpublicatie:
20-10-1998, Stcrt. 1998, 211 (uitgifte: 04-11-1998, regelingnummer: 715636/98/DJI)
- Inwerkingtreding
01-01-1999
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
20-10-1998, Stcrt. 1998, 211 (uitgifte: 04-11-1998, regelingnummer: 715636/98/DJI)
- Vakgebied(en)
Penitentiair recht / Algemeen
1.
De afzender genoemd in artikel 37, eerste lid, van de wet, doet zijn brief in een gesloten envelop en adresseert deze aan de gedetineerde. De afzender sluit de envelop af en voegt deze in een andere envelop en adresseert deze aan de directeur met het verzoek de bijgesloten envelop aan de gedetineerde uit te reiken. De afzender dient er zorg voor te dragen dat kenbaar is in welke hoedanigheid de afzender de brief heeft geschreven.
2.
Indien de directeur het met het oog op de aanwezigheid van bijgesloten voorwerpen noodzakelijk acht ook de binnenste envelop van de brief of het andere poststuk te openen, dient hij dit in het bijzijn van de gedetineerde te doen.
3.
In het geval dat een envelop kennelijk afkomstig is van een van de personen of instanties genoemd in artikel 37, eerste lid, van de wet, maar niet een dubbele envelop is gebruikt, wordt, indien de directeur het noodzakelijk oordeelt de envelop te openen, dezelfde procedure toegepast als vermeld in het tweede lid.
4.
In het geval de brief niet herkenbaar is als zijnde afkomstig van een persoon of instantie, genoemd in artikel 37, eerste lid, van de wet, is de directeur niet gehouden aan het bepaalde in het eerste tot en met derde lid.