Einde inhoudsopgave
Wet volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieubeheer BES
Artikel 5.31
Geldend
Geldend vanaf 01-04-2015
- Bronpublicatie:
22-12-2011, Stb. 2012, 27 (uitgifte: 03-02-2012, kamerstukken: 32473)
- Inwerkingtreding
01-04-2015
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
05-03-2015, Stb. 2015, 131 (uitgifte: 31-03-2015, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
- Vakgebied(en)
Milieurecht / Algemeen
Volkshuisvesting en wonen / Algemeen
Ruimtelijk bestuursrecht / Ruimtelijke ordening
1.
Het bevoegd gezag kan, onverminderd het in de artikelen 5.33 en 10.7 bepaalde, een vergunning voor een inrichting geheel of gedeeltelijk intrekken:
- a.
indien de inrichting ontoelaatbaar nadelige gevolgen voor het milieu veroorzaakt en toepassing van artikel 5.29 redelijkerwijs daarvoor geen oplossing biedt;
- b.
indien dit in het belang van een doelmatig beheer van afvalstoffen noodzakelijk is;
- c.
indien gedurende drie jaar geen handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning;
- d.
indien de inrichting geheel of gedeeltelijk is verwoest;
- e.
indien, in gevallen als aangegeven krachtens artikel 5.26, derde lid, de vergunninghouder niet meer degene is, die de inrichting drijft;
2.
Het bevoegd gezag trekt de vergunning in:
- a.
indien door toepassing van artikel 5.28, tweede lid, redelijkerwijs niet kan worden bereikt dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken worden toegepast;
- b.
voor zover regels vastgesteld bij algemene maatregel van bestuur ter uitvoering van een voor de openbare lichamen verbindend verdrag of een voor de openbare lichamen verbindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie, hiertoe verplichten.
3.
Een belanghebbende, met uitzondering van de vergunninghouder, kan het bevoegd gezag verzoeken een vergunning met toepassing van het eerste lid in te trekken.
4.
Met betrekking tot een beslissing als bedoeld in het eerste lid zijn de artikelen 5.10 tot en met 5.12 van overeenkomstige toepassing.
5.
In een geval als aangegeven bij of krachtens artikel 5.21 kan een voorschrift overeenkomstig de betrokken algemene maatregel van bestuur aan de beschikking tot intrekking worden verbonden. Artikel 5.21, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
6.
In de beschikking tot intrekking kan worden bepaald dat een voorschrift als bedoeld in het vijfde lid, dan wel daarbij aangewezen aan de vergunning verbonden voorschriften gedurende een daarbij aan te geven termijn blijven gelden.
7.
Het bevoegd gezag gaat tot intrekking van een vergunning op grond van het eerste lid, onderdeel c, d of e, of het tweede lid niet over zonder de vergunninghouder in de gelegenheid te hebben gesteld binnen een termijn van zes weken schriftelijk of mondeling zienswijzen over de intrekking naar voren te brengen. Van de beschikking wordt mededeling gedaan door toezending daarvan aan de adviseurs, bedoeld in artikel 5.10, eerste en tweede lid.