Einde inhoudsopgave
Richtlijn (EU) 2024/1346 tot vaststelling van normen voor de opvang van verzoekers om internationale bescherming (herschikking)
Aanhef
Geldend
Geldend vanaf 11-06-2024
- Bronpublicatie:
14-05-2024, PbEU L 2024, 2024/1346 (uitgifte: 22-05-2024, regelingnummer: 2024/1346)
- Inwerkingtreding
11-06-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
14-05-2024, PbEU L 2024, 2024/1346 (uitgifte: 22-05-2024, regelingnummer: 2024/1346)
- Vakgebied(en)
Vreemdelingenrecht / Verblijf
Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 14 mei 2024 tot vaststelling van normen voor de opvang van verzoekers om internationale bescherming (herschikking)
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 78, lid 2, punt f),
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),
Gezien het advies van het Comité van de Regio's (2),
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),
Overwegende hetgeen volgt:
- (1)
Richtlijn 2013/33/EU van het Europees Parlement en de Raad moet op verschillende punten worden gewijzigd (4). Ter wille van de duidelijkheid dient tot herschikking van die richtlijn te worden overgegaan.
- (2)
Een gemeenschappelijk asielbeleid op basis van de volledige en niet-restrictieve toepassing van het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 28 juli 1951, zoals aangevuld bij het Protocol van New York van 31 januari 1967 (het ‘Verdrag van Genève’), is een wezenlijk aspect van de doelstelling van de Unie om geleidelijk een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht tot stand te brengen, die openstaat voor onderdanen van derde landen en staatlozen die in de Unie bescherming zoeken, en bevestigt dus het non-refoulementbeginsel. Een dergelijk beleid moet gebaseerd zijn op het beginsel van solidariteit en een eerlijke verdeling van de verantwoordelijkheid.
- (3)
Het gemeenschappelijk Europees asielstelsel voorziet in een systeem om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor het onderzoeken van een verzoek om internationale bescherming, gemeenschappelijke normen voor asielprocedures, opvangvoorzieningen en procedures en rechten van personen die internationale bescherming genieten. Hoewel er vorderingen zijn gemaakt met de ontwikkeling van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel, zijn er nog steeds merkbare verschillen tussen de lidstaten wat betreft toegepaste procedures, aan verzoekers aangeboden opvangvoorzieningen, erkenningspercentages en het soort bescherming dat wordt verleend aan personen die internationale bescherming genieten. Die verschillen bevorderen secundaire bewegingen en ondermijnen de doelstelling van het waarborgen dat alle verzoekers om internationale bescherming in de Unie gelijk worden behandeld ongeacht waar zij deze bescherming aanvragen.
- (4)
In haar mededeling van 6 april 2016 ‘Naar een hervorming van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel en een verbetering van de legale mogelijkheden om naar Europa te komen’ heeft de Commissie de noodzaak benadrukt om het gemeenschappelijk Europees asielstelsel verder te versterken en te harmoniseren. In de mededeling heeft zij tevens prioritaire gebieden uiteengezet waarop het gemeenschappelijk Europees asielstelsel structureel moet worden verbeterd, met name de totstandbrenging van een duurzaam en billijk stelsel voor het bepalen van de voor het onderzoeken van een verzoek om internationale bescherming verantwoordelijke lidstaat, de verbetering van het Eurodac-systeem, de totstandbrenging van grotere convergentie van het asielstelsel van de Unie, de voorkoming van secundaire bewegingen binnen de Unie en een sterker mandaat voor het Asielagentschap van de Europese Unie dat is opgericht bij Verordening (EU) 2021/2303 van het Europees Parlement en de Raad (5) (het ‘Asielagentschap’). Met die mededeling wordt beantwoord aan de oproepen van de Europese Raad van 18–19 februari 2016 en 17–18 maart 2016 om vooruitgang te boeken wat betreft de hervorming van het bestaande Uniekader teneinde een humaan, eerlijk en efficiënt asielbeleid te waarborgen. Voorts worden in die mededeling vervolgstappen voorgesteld overeenkomstig de holistische aanpak van migratie die het Europees Parlement heeft uiteengezet in zijn resolutie van 12 april 2016 over de situatie in het Middellandse Zeegebied en de noodzaak van een holistische EU-aanpak van migratie.
- (5)
De opvangvoorzieningen verschillen nog aanzienlijk van lidstaat tot lidstaat, met name wat de opvangnormen voor verzoekers betreft. Door in alle lidstaten meer geharmoniseerde opvangnormen op een passend niveau tot stand te brengen, wordt bijgedragen tot een gelijkere behandeling en een eerlijker verdeling van verzoekers over de Unie.
- (6)
De middelen van het Fonds voor asiel, migratie en integratie, opgericht bij Verordening (EU) 2021/1147 van het Europees Parlement en de Raad (6), en van het Asielagentschap moeten worden ingezet om lidstaten voldoende ondersteuning te geven bij de toepassing van de bij deze richtlijn uiteengezette opvangnormen, onder meer die lidstaten waarvan het asielstelsel specifiek en onevenredig onder druk staat, met name als gevolg van hun geografische ligging of demografische situatie.
- (7)
Om in de gehele Unie de gelijke behandeling van verzoekers te waarborgen, moet deze richtlijn van toepassing zijn tijdens alle fasen en op alle soorten procedures betreffende internationale bescherming, in alle plaatsen en voorzieningen waar verzoekers worden gehuisvest, en zolang zij als verzoekers op het grondgebied van de lidstaten mogen blijven. Er moet worden verduidelijkt dat er materiële opvangvoorzieningen voor verzoekers beschikbaar moeten zijn vanaf het moment dat zij hun wens om te verzoeken om internationale bescherming hebben geuit aan medewerkers van de bevoegde autoriteiten overeenkomstig Verordening (EU) 2024/1348 van het Europees Parlement en de Raad (7).
- (8)
Als onderdeel van de materiële opvangvoorzieningen moeten verzoekers in alle gevallen een dagvergoeding krijgen, zodat verzoekers in hun dagelijks leven een minimum aan autonomie genieten. Het moet mogelijk zijn de dagvergoeding te verstrekken als een geldbedrag in de vorm van tegoedbonnen, in natura, zoals in de vorm van producten, of als een combinatie daarvan, mits een dergelijke vergoeding een geldbedrag omvat.
- (9)
Indien een verzoeker zich bevindt in een andere lidstaat dan de lidstaat waar hij uit hoofde van Verordening (EU) 2024/1351 van het Europees Parlement en de Raad (8) geacht wordt zich te bevinden, mag die verzoeker, vanaf het moment waarop hij in kennis is gesteld van een besluit om hem over te brengen naar de verantwoordelijke lidstaat, geen recht kunnen doen gelden op materiële opvangvoorzieningen, toegang tot de arbeidsmarkt, taalcursussen of beroepsopleidingen overeenkomstig deze richtlijn. Tenzij daartoe een afzonderlijk besluit is uitgevaardigd, moet in het overdrachtbesluit worden vermeld dat de betreffende opvangvoorzieningen zijn ingetrokken. De lidstaten moeten er te allen tijde op toezien dat verzoekers toegang hebben tot gezondheidszorg en een levensstandaard die in overeenstemming is met het Unierecht, met inbegrip van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het ‘Handvest’), en andere internationale verplichtingen.
- (10)
Wat de behandeling van binnen het toepassingsgebied van deze richtlijn vallende personen betreft, zijn de lidstaten gebonden aan de verplichtingen uit hoofde van internationale rechtsinstrumenten waarbij zij partij zijn.
- (11)
Er moeten standaardvoorwaarden worden vastgesteld voor de opvang van verzoekers die volstaan om een adequate levensstandaard en vergelijkbare levensomstandigheden in alle lidstaten te waarborgen. De harmonisatie van de opvangvoorzieningen voor verzoekers moet ertoe bijdragen dat de secundaire stromen van verzoekers, die worden veroorzaakt door het verschil in opvangvoorzieningen, worden beperkt.
- (12)
Om ervoor te zorgen dat verzoekers zich bewust zijn van hun rechten en plichten, moeten de lidstaten hun schriftelijk, of waar nodig mondeling of waar passend in een beeldende vorm, informatie verstrekken over de in deze richtlijn uiteengezette opvangvoorzieningen. Dergelijke informatie moet zo snel mogelijk en tijdig worden verstrekt en moet de opvangvoorzieningen omvatten waarop verzoekers, waaronder verzoekers met specifieke opvangbehoeften, recht hebben, rechten en plichten in verband met arbeid, de omstandigheden waarin de verstrekking van materiële opvangvoorzieningen kan worden beperkt tot een geografisch gebied of tot een specifieke locatie en de gevolgen van het niet naleven van dergelijke beperkingen of begrenzingen en van onderduiken, alsook de situaties waarin bewaring kan worden bevolen, beroeps- en toetsingsmogelijkheden en mogelijkheden voor de verstrekking van juridische bijstand en vertegenwoordiging. De lidstaten moeten verzoekers met name laten weten op welke opvangvoorzieningen zij geen recht hebben in een andere lidstaat dan die waar zij geacht worden zich te bevinden. Een lidstaat mag niet langer worden verplicht die informatie te verstrekken wanneer zij niet langer noodzakelijk is om de verzoeker daadwerkelijk in staat te stellen gebruik te maken van de rechten en te voldoen aan de verplichtingen die bij deze richtlijn zijn vastgesteld, of wanneer de verzoeker niet ter beschikking staat van de bevoegde autoriteiten of is ondergedoken buiten het grondgebied van die lidstaat. Het Asielagentschap moet een model met standaardinformatie over opvangvoorzieningen ontwikkelen dat zo snel mogelijk en uiterlijk drie dagen na het doen van het verzoek of binnen de termijn voor registratie daarvan door lidstaten aan verzoekers moet worden verstrekt.
- (13)
Geharmoniseerde Unieregels over de aan verzoekers uit te reiken documenten moeten ertoe bijdragen dat het voor verzoekers moeilijker wordt om zich op ongeoorloofde wijze in de Unie te verplaatsen. De lidstaten mogen verzoekers slechts een reisdocument verstrekken indien daarvoor naar behoren gemotiveerde ernstige humanitaire redenen of andere dwingende redenen bestaan. De geldigheidsduur van reisdocumenten moet worden beperkt tot het doel en de duur zoals die voor de reden van afgifte noodzakelijk zijn. Ernstige humanitaire redenen kunnen bijvoorbeeld in overweging worden genomen als een verzoeker naar een andere staat moet reizen met het oog op noodzakelijke medische behandeling die niet beschikbaar is in de lidstaat waar de verzoeker geacht wordt zich te bevinden, bezoeken aan familieleden in bijzondere omstandigheden, zoals bezoeken aan naaste verwanten die ernstig ziek zijn, of om een uitvaart van een naaste verwant bij te wonen. Van andere dwingende redenen kan bijvoorbeeld sprake zijn wanneer verzoekers een huwelijk van een naaste verwant willen bijwonen, of willen reizen in het kader van hun studie of samen met hun pleeggezin. De afgifte en het gebruik van een dergelijk reisdocument doen geen afbreuk aan de verantwoordelijkheden van de lidstaten uit hoofde van Verordening (EU) 2024/1351. Lidstaten behouden het recht om te beoordelen of verzoekers het recht hebben om op hun grondgebied te verblijven.
- (14)
Verzoekers hebben niet het recht om zelf te kiezen in welke lidstaat zij een verzoek indienen. Verzoekers moeten een verzoek om internationale bescherming indienen overeenkomstig Verordening (EU) 2024/1351.
- (15)
Verzoekers worden geacht ter beschikking te blijven van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten. Er moeten passende maatregelen worden genomen om te voorkomen dat verzoekers onderduiken. Wanneer de verzoeker is ondergedoken en zonder toestemming is vertrokken naar een andere lidstaat, is het ter waarborging van de goede werking van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel cruciaal dat de verzoeker snel wordt overgebracht naar de lidstaat waar hij geacht wordt zich te bevinden. Totdat de verzoeker is overgebracht, blijft het risico bestaan dat hij onderduikt, en om die reden moet zijn verblijfplaats nauwlettend in het oog worden gehouden.
- (16)
Het feit dat een verzoeker eerder is ondergedoken en naar een andere lidstaat is vertrokken, is een belangrijke factor bij de beoordeling van het risico dat de verzoeker onderduikt. Lidstaten moeten passende maatregelen treffen om te voorkomen dat de verzoeker opnieuw onderduikt en om ervoor te zorgen dat hij ter beschikking blijft van de bevoegde autoriteiten nadat hij is overgebracht naar de lidstaat waar hij geacht wordt zich te bevinden. Zijn verblijfplaats moet dan ook steeds nauwlettend in het oog worden gehouden.
- (17)
De lidstaten moeten hun opvangsystemen vrij kunnen organiseren. In het kader van die organisatie moeten de lidstaten met het oog op het beheer van hun asiel- en opvangsystemen accommodatie op hun grondgebied kunnen toewijzen aan verzoekers. De lidstaten moeten ook mechanismen kunnen invoeren om de behoeften van hun opvangsystemen te beoordelen en daarop te kunnen inspelen, waaronder mechanismen om te controleren of verzoekers daadwerkelijk in de accommodatie aanwezig zijn. Dergelijke mechanismen mogen de bewegingsvrijheid van verzoekers binnen het grondgebied van de betrokken lidstaat niet beperken. Lidstaten mogen niet verplicht zijn daartoe een administratief besluit te nemen.
- (18)
Wanneer verzoekers zich slechts binnen een bepaald geografisch gebied op het grondgebied van een lidstaat vrij kunnen bewegen, moeten lidstaten waarborgen dat zij binnen dat geografische gebied daadwerkelijk hun rechten uit hoofde van deze richtlijn en de procedurele waarborgen in de procedure voor internationale bescherming kunnen genieten. De mogelijkheid om dat geografische gebied tijdelijk te verlaten, moet individueel, objectief en onpartijdig worden beoordeeld. Wanneer verzoekers in dat geografische gebied die rechten en procedurele waarborgen niet daadwerkelijk kunnen genieten, mag de toewijzing tot dat gebied niet langer van toepassing zijn.
- (19)
Om redenen van openbaar belang of teneinde op doeltreffende wijze te voorkomen dat de verzoeker onderduikt, moeten de lidstaten kunnen besluiten dat het de verzoeker slechts is toegestaan te verblijven op een specifieke plaats, zoals een opvangcentrum, een particuliere woning, een appartement, een hotel of een ander voor de huisvesting van verzoekers ingericht pand. Een dergelijk besluit mag niet resulteren in bewaring van de verzoeker. Een dergelijk besluit kan noodzakelijk zijn in gevallen waarin de verzoeker niet heeft voldaan aan de verplichting om te blijven in de lidstaat waar hij geacht wordt zich te bevinden, of in gevallen waarin de verzoeker is overgebracht naar de lidstaat waar hij geacht wordt zich te bevinden, nadat hij is ondergedoken en naar een andere lidstaat is vertrokken. Indien de verzoeker recht heeft op materiële opvangvoorzieningen, moet voor de verstrekking van deze materiële opvangvoorzieningen de voorwaarde gelden dat de verzoeker verblijft op de toegewezen specifieke plaats.
- (20)
Indien er een risico bestaat dat een verzoeker onderduikt of indien het noodzakelijk is ervoor te zorgen dat beperkingen van de bewegingsvrijheid van een verzoeker in acht worden genomen, kunnen de lidstaten verzoekers verplichten om zich op een bepaald tijdstip of met redelijke tussenpozen bij de bevoegde autoriteiten te melden, zonder daarbij de rechten van verzoekers uit hoofde van deze richtlijn onevenredig aan te tasten.
- (21)
Bij elk besluit tot beperking van de bewegingsvrijheid van een verzoeker moet rekening worden gehouden met relevante aspecten van de individuele situatie van de verzoeker, waaronder de bijzondere opvangbehoeften van die verzoeker, en de beginselen van noodzakelijkheid en evenredigheid. Verzoekers moeten naar behoren in kennis worden gesteld van dergelijke besluiten, van de procedures om een besluit te betwisten en de gevolgen van niet-naleving.
- (22)
Alle bepalingen van deze richtlijn betreffende bewaring, verblijf en meldingsplicht en betreffende de beperking en intrekking van rechten of voordelen moeten worden toegepast met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel, waarbij te allen tijde daadwerkelijke toegang tot de toepasselijke opvangvoorzieningen overeenkomstig deze richtlijn moet worden gewaarborgd, met name wat betreft gezondheidszorg, onderwijs, eenheid van het gezin en toegang tot de arbeidsmarkt. Er moet bijzondere aandacht worden besteed aan het mogelijke cumulatieve effect van maatregelen.
- (23)
Gezien de ernstige gevolgen voor verzoekers die zijn ondergedoken of ten aanzien van wie er geacht wordt een onderduikrisico te bestaan, moet onderduiken zodanig worden gedefinieerd dat er sprake is van zowel een opzettelijke handeling als de feitelijke, niet buiten de macht van de verzoeker vallende omstandigheid dat de betrokkene niet ter beschikking is van de bevoegde administratieve of rechterlijke autoriteiten, bijvoorbeeld doordat de verzoeker het grondgebied heeft verlaten van de lidstaat waarin hij geacht wordt zich te bevinden. Ook als eerder werd aangenomen dat er geen risico bestond dat de verzoeker zou onderduiken, moeten de lidstaten de mogelijkheid hebben een verzoeker als ondergedoken te beschouwen.
- (24)
Indien lidstaten in hun nationale recht de objectieve criteria definiëren die relevant zijn voor het bepalen van een onderduikrisico in het kader van deze richtlijn, kunnen zij bijvoorbeeld de volgende factoren in aanmerking nemen: in hoeverre de verzoeker medewerking verleent aan bevoegde autoriteiten of zich houdt aan procedurele vereisten; de banden van de verzoeker met de lidstaat, en de vraag of het verzoek om internationale bescherming als niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is afgewezen. Bij de algemene beoordeling van de individuele situatie van een verzoeker vormt een combinatie van verscheidene factoren vaak de basis om te concluderen dat er een onderduikrisico bestaat.
- (25)
Een verzoeker moet worden geacht niet meer ter beschikking van de bevoegde autoriteiten te zijn wanneer die verzoeker niet regeert op verzoeken die verband houden met de procedures van Verordening (EU) 2024/1348 of de procedure van Verordening (EU) 2024/1351, tenzij de verzoeker afdoende motiveert waarom hij niet in staat was op die verzoeken te reageren, bijvoorbeeld om medische of andere onverwachte redenen die buiten zijn macht vallen.
- (26)
De bewaring van verzoekers moet worden toegepast in overeenstemming met het onderliggende beginsel dat personen niet in bewaring mogen worden gehouden om de enkele reden dat zij om internationale bescherming verzoeken, met name overeenkomstig de internationale wettelijke verplichtingen van de lidstaten en in het bijzonder overeenkomstig artikel 31 van het Verdrag van Genève. Het mag alleen mogelijk zijn verzoekers in bewaring te nemen onder de in deze richtlijn vastgestelde, zeer duidelijk omschreven uitzonderlijke omstandigheden en alleen indien dit beantwoordt aan de beginselen van noodzakelijkheid en evenredigheid, zowel wat de wijze als wat het doel van de bewaring betreft. De bewaring van verzoekers uit hoofde van deze richtlijn moet schriftelijk worden bevolen door de gerechtelijke of administratieve autoriteiten met vermelding van de redenen ervan, ook in gevallen waarin de betrokkene reeds in bewaring wordt gehouden wanneer het verzoek om internationale bescherming wordt gedaan. Verzoekers die in bewaring worden gehouden, dienen daadwerkelijk de noodzakelijke procedurele waarborgen te kunnen genieten, zoals een beroep op rechterlijke toetsing en het recht op gratis juridische bijstand en vertegenwoordiging, indien van toepassing uit hoofde van deze richtlijn.
- (27)
De vraag wat een aanvaardbare maximumtermijn is voor de rechterlijke toetsing van bewaring moet worden beantwoord in het licht van de omstandigheden van een specifieke zaak, rekening houdend met de complexiteit van de procedure, alsook de door de bevoegde autoriteiten aan de dag gelegde zorgvuldigheid, eventuele door de in bewaring gehouden persoon veroorzaakte vertraging en alle andere factoren die vertraging veroorzaken waarvoor de lidstaat niet verantwoordelijk kan worden gehouden.
- (28)
Indien het een verzoeker slechts is toegestaan te verblijven op een specifieke locatie maar de verzoeker niet voldoet aan de verplichting om daar te verblijven, mag de verzoeker enkel in bewaring worden genomen indien het risico bestaat dat de verzoeker zou kunnen onderduiken. In alle omstandigheden moet er speciaal voor worden gezorgd dat de duur van de bewaring evenredig is en dat de bewaring wordt beëindigd zodra de verzoeker aan zijn verplichtingen heeft voldaan of er geen redenen meer zijn om aan te nemen dat de verzoeker niet aan zijn verplichtingen zal voldoen. De verzoeker moet tevens worden gewezen op de betrokken verplichting en de gevolgen van niet-naleving.
- (29)
Wat met de bewaringsredenen verband houdende administratieve procedures betreft, vereist het begrip ‘met de nodige zorgvuldigheid’ ten minste dat de lidstaten concrete en wezenlijke maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat de tijd die nodig is om de bewaringsredenen te verifiëren zo kort mogelijk is, en dat er een daadwerkelijk vooruitzicht is dat deze verificatie binnen de kortst mogelijke tijd met resultaat kan worden uitgevoerd. De bewaring mag niet langer duren dan redelijkerwijs nodig is om de betrokken administratieve procedures te voltooien.
- (30)
De in deze richtlijn vermelde bewaringsredenen gelden onverminderd andere bewaringsredenen die van toepassing zijn krachtens het nationale recht en geen verband houden met het verzoek om internationale bescherming van de onderdaan van een derde land of staatloze, met inbegrip van bewaringsredenen in het kader van een strafprocedure.
- (31)
Verzoekers in bewaring moeten worden behandeld met volledige eerbiediging van de menselijke waardigheid en hun opvang moet zijn toegesneden op de behoeften van verzoekers in die situatie. De lidstaten moeten met name de toepassing van artikel 24 van het Handvest en artikel 37 van het Verdrag van de Verenigde Naties van 1989 inzake de rechten van het kind waarborgen.
- (32)
Er kunnen zich gevallen voordoen waarin het in de praktijk niet mogelijk is onmiddellijk aan sommige opvangwaarborgen bij bewaring te voldoen, bijvoorbeeld als gevolg van de geografische ligging of de specifieke structuur van een bewaringsaccommodatie. Afwijkingen van die waarborgen moeten altijd tijdelijk zijn en mogen alleen worden toegepast in de in deze richtlijn uiteengezette omstandigheden. Afwijkingen mogen alleen worden toegepast in uitzonderlijke omstandigheden en moeten naar behoren worden gemotiveerd, waarbij rekening wordt gehouden met de omstandigheden van elk geval, zoals hoe zwaar de afwijking is, hoe lang zij geldt en welke gevolgen zij heeft voor de betrokken verzoeker.
- (33)
Teneinde de fysieke en psychische integriteit van verzoekers beter te waarborgen, moet hun bewaring een maatregel zijn die pas in laatste instantie wordt genomen, en mag het enkel mogelijk zijn verzoekers in bewaring te nemen nadat alle niet-vrijheidsberovende maatregelen als alternatief voor bewaring naar behoren zijn onderzocht. De verplichting om die alternatieve maatregelen te onderzoeken moet het gebruik van bewaring onverlet laten indien dergelijke alternatieve maatregelen, met inbegrip van een verplichte verblijfplaats en meldingsplicht, niet doeltreffend kunnen worden toegepast. In elk besluit tot oplegging van bewaring moet worden vermeld waarom minder dwingende alternatieve maatregelen niet doeltreffend konden worden toegepast. Bij elke alternatieve maatregel voor bewaring moeten de fundamentele mensenrechten van verzoekers worden geëerbiedigd.
- (34)
Om ervoor te zorgen dat wordt voldaan aan de procedurele waarborg dat er gelegenheid is contact op te nemen met organisaties of groepen van personen die rechtsbijstand verlenen, moet informatie worden verschaft over dergelijke organisaties en groepen van personen.
- (35)
Bij het nemen van beslissingen inzake huisvesting moeten de lidstaten rekening houden met het belang van het kind en met de bijzondere omstandigheden van iedere verzoeker die afhankelijk is van gezinsleden of naaste verwanten zoals ongehuwde minderjarige broers of zussen die reeds in de lidstaat zijn.
- (36)
Wanneer de normaal beschikbare huisvestingscapaciteit tijdelijk uitgeput is, moeten de lidstaten gebruik kunnen maken van tijdelijke huisvestingsoplossingen van lagere kwaliteit. De lidstaten moeten ook gebruik kunnen maken van die tijdelijke huisvestingsoplossingen wanneer de normaal beschikbare huisvestingscapaciteit tijdelijk niet beschikbaar is als gevolg van een onevenredig groot aantal op te vangen personen of als gevolg van een door de mens veroorzaakte ramp of een natuurramp. De lidstaten moeten overwegen dergelijke tijdelijke huisvestingsoplossingen voor zover mogelijk in vaste gebouwstructuren aan te bieden.
- (37)
De opvang van personen met bijzondere opvangbehoeften moet een basisprioriteit zijn voor de nationale autoriteiten om te waarborgen dat een dergelijke opvang op hun bijzondere opvangbehoeften is toegesneden. De lidstaten moeten er bij het verstrekken van huisvesting voor zover mogelijk ook voor zorgen dat geweld, waaronder geweld dat wordt gepleegd met een seksueel, gender-, racistisch of religieus motief, wordt voorkomen. Geweld met een religieus motief omvat ook geweld tegen mensen die geen religieuze overtuiging hebben of die afstand hebben gedaan van hun religie.
- (38)
De lidstaten moeten ernaar streven om bij de toepassing van deze richtlijn de beginselen van het belang van het kind en van de eenheid van het gezin volledig in acht te nemen, overeenkomstig respectievelijk het Handvest, het Verdrag van de Verenigde Naties van 1989 inzake de rechten van het kind, het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en, indien van toepassing, het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld.
- (39)
De opvangvoorzieningen voor minderjarigen moeten worden aangepast aan hun specifieke situatie en hun bijzondere opvangbehoeften, zowel voor niet-begeleide minderjarigen als minderjarigen met hun familie, met gepaste aandacht voor hun beveiliging, waaronder beveiliging tegen seksueel- en gendergeweld, en hun moet fysieke en emotionele zorg worden geboden op een wijze die hun algemene ontwikkeling stimuleert.
- (40)
Minderjarigen mogen in de regel niet in bewaring worden genomen. Zij moeten worden opgevangen in passende accommodatie met speciale voorzieningen voor minderjarigen, waaronder, indien passend, door niet-vrijheidsbenemende plaatsing in de gemeenschap. Gezien de negatieve gevolgen van bewaring voor minderjarigen en overeenkomstig het Unierecht mag een dergelijke bewaring alleen in uitzonderlijke omstandigheden, indien strikt noodzakelijk, als laatste redmiddel en voor een zo kort mogelijke periode worden gebruikt nadat is vastgesteld dat andere, minder dwingende alternatieve maatregelen niet doeltreffend kunnen worden toegepast, en nadat is geoordeeld dat bewaring in het belang is van de betrokken minderjarige. Minderjarigen mogen nooit in bewaring worden gehouden in een gevangenis of in een andere inrichting die voor rechtshandhavingsdoeleinden wordt gebruikt. Minderjarigen mogen niet worden gescheiden van hun ouders of verzorgers, en het beginsel van eenheid van het gezin moet er in het algemeen toe leiden dat gebruik wordt gemaakt van passende alternatieven voor de bewaring van gezinnen met minderjarigen, in voor hen geschikte accommodatie. Bovendien moet al het mogelijke worden gedaan om ervoor te zorgen dat er een haalbare reeks passende alternatieven voor de bewaring van minderjarigen beschikbaar en toegankelijk is. In dit verband moeten de lidstaten rekening houden met de Verklaring van New York voor vluchtelingen en migranten van 19 september 2016, relevante gezaghebbende richtsnoeren van het verdragsorgaan van de Verenigde Naties betreffende het Verdrag van de Verenigde Naties van 1989 inzake de rechten van het kind en relevante rechtspraak.
- (41)
In haar mededeling van 12 april 2017 over de bescherming van migrerende kinderen benadrukt de Commissie dat de lidstaten passende waarborgen moeten bieden ter bescherming van alle migrerende kinderen die zich op hun grondgebied bevinden, onder meer door het nemen van maatregelen die ervoor zorgen dat kinderen veilige en passende accommodatie en de nodige ondersteunende diensten krijgen teneinde de belangen en het welzijn van het kind te waarborgen, overeenkomstig de uit het nationale, Unie- en internationale recht voortvloeiende verplichtingen van de lidstaten.
- (42)
Vertegenwoordigers spelen een cruciale rol bij het waarborgen van toegang tot de rechten uit hoofde van deze richtlijn en bij het beschermen van de belangen van alle niet-begeleide kinderen. Een vroegtijdige aanwijzing van vertegenwoordigers is essentieel voor de aanpak van situaties waarbij migrantenkinderen in de Unie vermist raken. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat vertegenwoordigers in een zo vroeg mogelijk stadium worden aangewezen, overeenkomstig het Verdrag van de Verenigde Naties van 1989 inzake de rechten van het kind, opdat niet-begeleide kinderen, als verzoekers om internationale bescherming, ten volle hun rechten uit hoofde van deze richtlijn kunnen genieten.
- (43)
De voornaamste rol van een vertegenwoordiger moet erin bestaan de belangen van het kind te behartigen en een niet-begeleide minderjarige te vertegenwoordigen, bij te staan of namens een niet-begeleide minderjarige op te treden. De vertegenwoordiger moet in staat zijn om aan de niet-begeleide minderjarige verstrekte informatie nader toe te lichten, contact te onderhouden met de bevoegde autoriteiten opdat de niet-begeleide minderjarige onmiddellijk toegang heeft tot materiële opvangvoorzieningen en gezondheidszorg, en om de niet-begeleide minderjarige te vertegenwoordigen, bij te staan of, overeenkomstig het nationale recht, namens een niet-begeleide minderjarige op te treden om ervoor te zorgen dat die minderjarige gebruik kan maken van de rechten en kan voldoen aan de verplichtingen van deze richtlijn. Vertegenwoordigers moeten worden aangewezen overeenkomstig de in het nationale recht vastgestelde procedure.
- (44)
De lidstaten moeten een vertegenwoordiger aanwijzen wanneer een verzoek wordt ingediend door een persoon die beweert minderjarig te zijn en niet-begeleid is. Er moet ook een vertegenwoordiger worden aangewezen wanneer de bevoegde autoriteiten objectieve redenen hebben om aan te nemen dat de persoon, gelet op relevante zichtbare tekenen, verklaringen of gedrag minderjarig is. Indien een lidstaat heeft geoordeeld dat een persoon die beweert minderjarig te zijn zonder enige twijfel ouder is dan 18 jaar, hoeft die lidstaat geen vertegenwoordiger aan te wijzen.
- (45)
In afwachting van de aanwijzing van de vertegenwoordiger moeten lidstaten een persoon aanwijzen die geschikt is om voorlopig als vertegenwoordiger overeenkomstig deze richtlijn op te treden. Die persoon kan bijvoorbeeld een werknemer zijn van een opvangcentrum, kinderopvangfaciliteit, de sociale diensten of van een andere relevante organisatie die met de uitvoering van de taken van een vertegenwoordiger wordt belast. Personen van wie de belangen in conflict komen of in conflict kunnen komen met het belang van de niet-begeleide minderjarige, mogen niet worden aangewezen als geschikte persoon om voorlopig als vertegenwoordiger op te treden. Het is ook belangrijk dat een dergelijke persoon onmiddellijk op de hoogte wordt gebracht wanneer er een verzoek om internationale bescherming wordt gedaan door een niet-begeleide minderjarige.
- (46)
De lidstaten moeten ervoor zorgen dat verzoekers de noodzakelijke gezondheidszorg ontvangen van, naargelang de behoefte, een huisarts of specialist. De noodzakelijke gezondheidszorg moet van toereikende kwaliteit zijn en moet ten minste spoedeisende behandelingen en essentiële behandeling van ziekten, waaronder ernstige mentale stoornissen, en seksuele en reproductieve gezondheidszorg die essentieel is voor de behandeling van een ernstige lichamelijke aandoening omvatten. In verband met de volksgezondheid moet, ter voorkoming van ziekten en ter bescherming van de gezondheid van verzoekers, de toegang van verzoekers tot gezondheidszorg tevens preventieve medische behandelingen, zoals vaccinaties, omvatten. De lidstaten moeten ook de mogelijkheid hebben om, om redenen van volksgezondheid, verzoekers een medisch onderzoek te laten ondergaan. De resultaten van dit medisch onderzoek mogen niet van invloed zijn op de beoordeling van verzoeken om internationale bescherming, die te allen tijde objectief, onpartijdig en op individuele basis overeenkomstig Verordening (EU) 2024/1348 moet worden verricht.
- (47)
Het moet mogelijk zijn om het recht van een verzoeker op materiële opvangvoorzieningen uit hoofde van deze richtlijn in bepaalde omstandigheden te beperken, bijvoorbeeld wanneer een verzoeker is ondergedoken in een andere lidstaat dan de lidstaat waar die verzoeker zich moet bevinden. De lidstaten moeten er echter op toezien dat verzoekers te allen tijde toegang hebben tot medische hulp en dat de levensstandaard van verzoekers in overeenstemming is met het Unierecht, met inbegrip van het Handvest, en andere internationale verplichtingen, waaronder het Verdrag van de Verenigde Naties van 1989 inzake de rechten van het kind. De lidstaten moeten in het bijzonder voorzien in de bestaansmiddelen en basisbehoeften van de verzoeker, zowel wat de fysieke veiligheid en waardigheid als de interpersoonlijke betrekkingen betreft, met de nodige aandacht voor de inherente kwetsbaarheid van de verzoeker om internationale bescherming en zijn familie of verzorger. De nodige aandacht moet tevens uitgaan naar verzoekers met bijzondere opvangbehoeften. Ook moet er rekening worden gehouden met de specifieke behoeften van verzoekers die seksueel of gendergerelateerd geweld hebben ondervonden, met name vrouwen, onder meer door ervoor te zorgen dat zij gedurende de verschillende fasen van de procedure voor internationale bescherming toegang hebben tot gezondheidszorg, juridische bijstand en gepaste traumabegeleiding en psychosociale zorg.
- (48)
De specifieke behoeften van minderjarigen, met name wat betreft de eerbiediging van het recht van het kind op onderwijs en toegang tot gezondheidszorg, moeten in aanmerking worden genomen. Minderjarige kinderen van verzoekers en minderjarige verzoekers moeten dezelfde toegang tot onderwijs genieten als de eigen onderdanen van de lidstaten, en onder vergelijkbare omstandigheden. Tijdens de schoolvakanties hoeft die toegang niet te worden verleend. Hun onderwijs moet in de regel geïntegreerd zijn met dat van de eigen onderdanen van de lidstaten, en van dezelfde kwaliteit zijn. De lidstaten moeten ook de continuïteit van het onderwijs voor minderjarigen waarborgen, zolang een eventueel tegen hen of hun ouders gerichte verwijderingsmaatregel niet wordt uitgevoerd.
- (49)
In het licht van het Handvest, het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en de relevante rechtspraak, en om gezinsleden niet te discrimineren op basis van de plaats waar het gezin is gevormd, moet het begrip ‘gezin’ ook gezinnen omvatten die buiten het land van herkomst van de verzoekers, maar voor de aankomst op het grondgebied van de lidstaten zijn gevormd.
- (50)
Om de zelfstandigheid van verzoekers te bevorderen en de grote verschillen tussen de lidstaten te beperken, is het essentieel duidelijke regels vast te stellen met betrekking tot de toegang van verzoekers tot de arbeidsmarkt en ervoor te zorgen dat dergelijke toegang effectief is, door geen voorwaarden op te leggen die effectief verhinderen dat een verzoeker werk zoekt, door de toegang van een verzoeker tot specifieke sectoren van de arbeidsmarkt of de arbeidstijd van een verzoeker niet onnodig te beperken en door geen onredelijke administratieve formaliteiten op te leggen. Verzoekers die daadwerkelijk toegang hebben tot de arbeidsmarkt en alleen op een bepaalde plaats mogen verblijven, moeten binnen een redelijke afstand van die plaats werk kunnen zoeken. Indien de arbeidsovereenkomst van een verzoeker dat vereist, moeten de lidstaten de verzoeker kunnen toestaan hun grondgebied te verlaten om overeenkomstig het nationale recht specifieke arbeidstaken te verrichten in een andere lidstaat. Arbeidsmarkttoetsen die voorrang geven aan eigen onderdanen, andere Unieburgers of onderdanen van derde landen of staatlozen die al legaal in de betrokken lidstaat verblijven, mogen de effectieve toegang van verzoekers tot de arbeidsmarkt niet bemoeilijken en moeten worden uitgevoerd zonder afbreuk te doen aan het beginsel dat Unieburgers voorrang genieten, zoals is vastgelegd in de desbetreffende bepalingen van de toepasselijke toetredingsakten.
- (51)
Toegang tot de arbeidsmarkt moet de verzoeker het recht geven werk te zoeken. De lidstaten kunnen verzoekers ook toestaan als zelfstandige te werken.
- (52)
Teneinde de integratievooruitzichten en de zelfstandigheid van verzoekers te vergroten, wordt aangemoedigd dat in een vroeg stadium toegang tot de arbeidsmarkt wordt verleend indien het verzoek waarschijnlijk gegrond is, ook als het verzoek overeenkomstig Verordening (EU) 2024/1348 met voorrang is behandeld. De lidstaten dienen derhalve te overwegen die termijn zo veel mogelijk in te korten indien het waarschijnlijk is dat hun verzoek gegrond is. Toegang tot de arbeidsmarkt mag niet worden verleend of moet, indien reeds toegang is verleend, worden ingetrokken indien het verzoek om internationale bescherming van een verzoeker waarschijnlijk ongegrond is en daarom volgens een versnelde procedure wordt behandeld, ook wanneer relevante informatie of documenten met betrekking tot de identiteit van de verzoeker door die verzoeker worden achtergehouden.
- (53)
Zodra verzoekers toegang hebben tot de arbeidsmarkt, moeten zij recht hebben op een gemeenschappelijk geheel van rechten op basis van dezelfde behandeling als onderdanen van de betrokken lidstaat. De arbeidsvoorwaarden moeten ten minste salaris, ontslag, gezondheid en veiligheid op het werk, arbeidstijden en een verlof- en vakantieregeling omvatten, met inachtneming van de geldende collectieve arbeidsovereenkomsten. Dergelijke verzoekers moeten ook gelijke behandeling genieten inzake vrijheid van vereniging en aansluiting bij een werknemersorganisatie, onderwijs en beroepsopleiding, erkenning van beroepskwalificaties en, wat werkende verzoekers betreft, sociale zekerheid. De lidstaten kunnen verzoekers die als zelfstandige werken ook gelijk behandelen. De lidstaten moeten alles in het werk stellen om uitbuiting van verzoekers of enige vorm van discriminatie van verzoekers op het werk door zwartwerk en andere vormen van ernstige arbeidsuitbuiting te voorkomen.
- (54)
Zodra verzoekers toegang tot de arbeidsmarkt krijgen, moet een lidstaat door een verzoeker in een andere lidstaat verworven beroepskwalificaties op dezelfde wijze erkennen als die van burgers van de Unie en moet zij rekening houden met in een derde land verworven kwalificaties overeenkomstig Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad (9). Ook moeten maatregelen worden overwogen voor een effectieve aanpak van de praktische problemen die verzoekers ondervinden bij de legalisatie van hun buitenlandse diploma's, getuigschriften of andere bewijzen van officiële kwalificaties, met name wanneer verzoekers geen bewijsstukken kunnen overleggen en de aan de erkenningsprocedures verbonden kosten niet kunnen betalen.
- (55)
De takken van de sociale zekerheid zoals bedoeld in artikel 3, leden 1 en 2, van Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad (10) zijn van toepassing met betrekking tot werkende verzoekers.
- (56)
Gezien de mogelijk tijdelijke aard van het verblijf van verzoekers en onverminderd Verordening (EU) nr. 1231/2010 van het Europees Parlement en de Raad (11) moeten de lidstaten socialezekerheidsuitkeringen die niet afhankelijk zijn van tijdvakken van werkzaamheden in loondienst of van betaling van bijdragen kunnen uitsluiten van de gelijke behandeling van verzoekers en hun eigen onderdanen. De lidstaten moeten ook de gelijke behandeling op het gebied van onderwijs en beroepsopleiding en de erkenning van officiële kwalificaties kunnen beperken. Ook moeten de lidstaten het recht op vrijheid van vereniging en aansluiting bij een werknemersorganisatie kunnen beperken door verzoekers uit te sluiten van deelname aan het management van bepaalde instanties en van het uitoefenen van een openbaar ambt.
- (57)
Het Unierecht houdt geen beperking in van de bevoegdheid van de lidstaten om hun socialezekerheidsstelsels te organiseren. Bij gebreke van harmonisatie op Unieniveau moet elke lidstaat de voorwaarden vaststellen waaronder socialezekerheidsuitkeringen worden toegekend, alsook het bedrag van dergelijke uitkeringen en de periode gedurende welke zij worden verstrekt. Bij de uitoefening van die bevoegdheid moeten de lidstaten evenwel het Unierecht naleven.
- (58)
Taalvaardigheden zijn belangrijk om ervoor te zorgen dat verzoekers een passende levensstandaard hebben. Die vaardigheden zouden eveneens helpen om secundaire stromen tegen te gaan. Daarom moeten de lidstaten toegang tot taalcursussen bieden of faciliteren voor zover zij dergelijke cursussen passend achten om een verzoeker beter in staat te stellen zelfstandig te handelen en met de bevoegde autoriteiten te communiceren.
- (59)
Het recht op gelijke behandeling mag geen rechten doen ontstaan in buiten het toepassingsgebied van het Unierecht vallende situaties.
- (60)
Om ervoor te zorgen dat de aan verzoekers verstrekte materiële opvangvoorzieningen stroken met de beginselen van deze richtlijn, is het noodzakelijk de aard van die voorzieningen, die niet alleen huisvesting, voeding en kleding maar ook producten voor persoonlijke hygiëne moeten omvatten, nader te bepalen. Het is tevens noodzakelijk dat de lidstaten het niveau van in de vorm van uitkeringen of tegoedbonnen verstrekte materiële opvangvoorzieningen vaststellen op basis van relevante referentiewaarden die worden toegepast om hun onderdanen een passende levensstandaard te bieden, zoals, afhankelijk van de nationale context, minimuminkomens, minimumlonen, minimumpensioenen, werkloosheidsuitkeringen en socialebijstandsuitkeringen. Het is echter niet noodzakelijk dat de omvang van de steun voor verzoekers dezelfde moet zijn als voor onderdanen. De lidstaten moeten aan verzoekers een minder gunstige behandeling kunnen geven dan aan onderdanen, zoals bepaald in deze richtlijn. De lidstaten moeten ook beschikken over de mogelijkheid om het niveau van de uitkeringen of tegoedbonnen die verzoekers in de in artikel 349 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) bedoelde gebieden krijgen, aan te passen mits de opvangvoorzieningen aan de in deze richtlijn vastgestelde normen voldoen.
- (61)
Om de mogelijkheid tot misbruik van het opvangsysteem te beperken, moeten de lidstaten in staat worden gesteld om materiële opvangvoorzieningen slechts te verstrekken voor zover verzoekers onvoldoende middelen hebben om in hun eigen levensonderhoud te voorzien. De lidstaten moeten kunnen eisen dat verzoekers die over voldoende middelen beschikken de kosten van de materiële opvangvoorzieningen of van ontvangen gezondheidszorg dekken, hieraan bijdragen of deze terugbetalen, onder meer door financiële garanties. Verzoekers kunnen worden geacht over voldoende middelen te beschikken om in hun eigen levensonderhoud te voorzien als zij bijvoorbeeld gedurende een redelijke tijd hebben gewerkt. Bij de beoordeling of de middelen waarover een verzoeker beschikt toereikend zijn en bij het vereisen van een verzoeker dat hij de kosten van de materiële opvangvoorzieningen of van ontvangen gezondheidszorg dekt of daaraan bijdraagt, moeten de lidstaten het evenredigheidsbeginsel eerbiedigen en rekening houden met de specifieke omstandigheden van de verzoeker en met de noodzaak om zijn waardigheid of persoonlijke integriteit te eerbiedigen, alsook met de bijzondere opvangbehoeften van de verzoeker. Wanneer onderdanen van de lidstaten gratis gezondheidszorg krijgen, mag van verzoekers niet worden verlangd dat zij de kosten van noodzakelijke gezondheidszorg dekken of daaraan bijdragen. Van verzoekers mag niet worden verlangd dat zij leningen aangaan om opvangvoorzieningen te betalen.
- (62)
Mogelijk misbruik van het opvangsysteem moet ook worden voorkomen door te specificeren in welke omstandigheden materiële opvangvoorzieningen kunnen worden beperkt of ingetrokken. De lidstaten moeten de dagvergoeding kunnen verlagen of intrekken of, wanneer dat naar behoren gerechtvaardigd en evenredig is, andere materiële opvangvoorzieningen kunnen beperken indien aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan, onder meer wanneer de verzoeker niet met de bevoegde autoriteiten meewerkt of de door hen vastgestelde procedurele vereisten niet naleeft. Niet-medewerking of niet-naleving kan met name worden geacht zich voor te doen wanneer: verzoekers niet op afspraken verschijnen of niet aan meldingsplichten voldoen om redenen die niet buiten hun macht vallen; verzoekers hun verzoek om internationale bescherming niet indienen overeenkomstig Verordening (EU) 2024/1348, ondanks het feit dat zij een effectieve gelegenheid hebben gehad om dat wel te doen; verzoekers geen gevolg geven aan verzoeken om informatie ter vergemakkelijking van hun identificatie te verstrekken, onder meer door te weigeren biometrische gegevens of de nodige contactgegevens te verstrekken of door niet mee te werken aan medische onderzoeken. Wanneer dat naar behoren gerechtvaardigd en evenredig is, moeten de lidstaten ook andere materiële opvangvoorzieningen kunnen intrekken indien de verzoeker ernstig of herhaaldelijk inbreuk heeft gemaakt op de regels van het opvangcentrum of zich in het opvangcentrum gewelddadig of dreigend heeft gedragen. De lidstaten moeten te allen tijde een levensstandaard voor alle verzoekers waarborgen overeenkomstig het Unierecht, met inbegrip van het Handvest, en internationale verplichtingen, rekening houdend met verzoekers met bijzondere opvangbehoeften en het belang van het kind.
- (63)
De lidstaten moeten andere sancties, waaronder disciplinaire maatregelen, overeenkomstig de regels van het opvangcentrum kunnen opleggen voor zover die sancties niet in strijd zijn met deze richtlijn.
- (64)
De lidstaten moeten passende regels vaststellen voor het sturen, monitoren en controleren van hun opvangvoorzieningen. Teneinde vergelijkbare opvangvoorzieningen te waarborgen, moeten de lidstaten in hun monitorings- en controlesystemen rekening houden met de beschikbare niet-bindende operationele normen, indicatoren, richtsnoeren en beste praktijken inzake opvangvoorzieningen die zijn ontwikkeld door het Asielagentschap. Mits de materiële opvangvoorzieningen een passende levensstandaard bieden, kunnen de omstandigheden in de ruimten waarin verzoekers worden gehuisvest, als passend worden beschouwd, ook al verschillen zij per faciliteit. Er moet voor worden gezorgd dat de nationale opvangregelingen doeltreffend werken en dat de lidstaten samenwerken op het gebied van de opvang van verzoekers, onder meer met behulp van het EU-netwerk van opvanginstanties van het Asielagentschap.
- (65)
Passende coördinatie tussen de bevoegde autoriteiten met betrekking tot de opvang van verzoekers moet worden aangemoedigd, en harmonieuze relaties tussen lokale gemeenschappen en opvangcentra moeten dan ook worden bevorderd.
- (66)
De ervaring leert dat noodplannen noodzakelijk zijn om voor zover mogelijk een passende opvang van verzoekers te waarborgen wanneer lidstaten worden geconfronteerd met een buitenproportioneel aantal verzoekers om internationale bescherming. Er moet worden gemonitord en beoordeeld of de maatregelen waarin de noodplannen van de lidstaten voorzien, toereikend zijn. Noodplanning maakt integraal deel uit van de planningsprocessen van de lidstaten en kan niet als een uitzonderlijke activiteit worden beschouwd.
- (67)
Het Asielagentschap moet, met instemming van de betrokken lidstaat, de lidstaten helpen bij het opstellen en evalueren van hun noodplannen. Een noodplan moet bestaan uit een alomvattende reeks maatregelen die nodig zijn om het hoofd te bieden aan een mogelijke onevenredige druk op de opvangsystemen van de lidstaten en om die stelsels efficiënter te maken. Voor de toepassing van deze richtlijn kan een situatie van onevenredige druk worden gekenmerkt door een plotselinge en massale instroom van onderdanen van derde landen en staatloze personen, in die mate dat door deze instroom zelfs een goed voorbereid opvangstelsel extreem onder druk komt te staan. Om beter voorbereid te zijn op een dergelijke situatie moet het door het Asielagentschap ontwikkelde model richtsnoeren omvatten voor het in kaart brengen van mogelijke scenario's, de effecten van die scenario's, te nemen maatregelen en beschikbare middelen om op die scenario's te reageren.
- (68)
De lidstaten moeten de bevoegdheid hebben om gunstigere regelingen in te voeren of te handhaven voor onderdanen van derde landen en staatlozen die om internationale bescherming verzoeken in een lidstaat.
- (69)
De lidstaten worden verzocht de bepalingen van deze richtlijn toe te passen in procedures inzake verzoeken om andere vormen van bescherming dan die bepaald in Verordening (EU) 2024/1347 van het Europees Parlement en de Raad (12).
- (70)
De uitvoering van deze richtlijn moet regelmatig worden geëvalueerd. De lidstaten moeten de Commissie de informatie verstrekken die zij nodig heeft om haar verslagleggingsplicht uit hoofde van deze richtlijn te kunnen vervullen.
- (71)
Daar de doelstelling van deze richtlijn, namelijk de vaststelling van geharmoniseerde normen voor de opvangvoorzieningen voor verzoekers in de lidstaten, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang en de gevolgen van dit optreden beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om die doelstelling te verwezenlijken.
- (72)
Overeenkomstig de gezamenlijke politieke verklaring van 28 september 2011 van de lidstaten en de Commissie over toelichtende stukken (13) hebben de lidstaten zich ertoe verbonden om in gerechtvaardigde gevallen de kennisgeving van hun omzettingsmaatregelen vergezeld te doen gaan van een of meer stukken waarin het verband tussen de onderdelen van een richtlijn en de overeenkomstige delen van de nationale omzettingsinstrumenten wordt toegelicht. Met betrekking tot deze richtlijn acht de wetgever de toezending van dergelijke stukken gerechtvaardigd.
- (73)
Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 21 betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, gehecht aan het VEU en het VWEU, en onverminderd artikel 4 van dat protocol, neemt Ierland niet deel aan de vaststelling van deze richtlijn en is deze niet bindend voor, noch van toepassing in Ierland.
- (74)
Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het VEU en het VWEU, neemt Denemarken niet deel aan de vaststelling van deze richtlijn en is deze niet bindend voor noch van toepassing op Denemarken.
- (75)
Deze richtlijn eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die met name zijn erkend in het Handvest. Deze richtlijn beoogt meer bepaald te waarborgen dat de menselijke waardigheid ten volle wordt geëerbiedigd en te bevorderen dat de artikelen 1, 4, 6, 7, 18, 21, 24 en 47 van het Handvest worden toegepast en dient dienovereenkomstig te worden uitgevoerd.
- (76)
De verplichting om deze richtlijn in nationaal recht om te zetten, moet worden beperkt tot de bepalingen die ten opzichte van de vorige richtlijn materieel zijn gewijzigd. De verplichting tot omzetting van de ongewijzigde bepalingen vloeit voort uit de vorige richtlijn.
- (77)
Deze richtlijn mag geen afbreuk doen aan de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de in bijlage I genoemde termijn voor omzetting in nationaal recht van de aldaar genoemde richtlijn,
HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Voetnoten
PB C 75 van 10.3.2017, blz. 97.
PB C 207 van 30.6.2017, blz. 67.
Standpunt van het Europees Parlement van 10 april 2024 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 14 mei 2024.
Richtlijn 2013/33/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van normen voor de opvang van verzoekers om internationale bescherming (PB L 180 van 29.6.2013, blz. 96).
Verordening (EU) 2021/2303 van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 2021 inzake het Asielagentschap van de Europese Unie en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 439/2010 (PB L 468 van 30.12.2021, blz. 1).
Verordening (EU) 2021/1147 van het Europees Parlement en de Raad van 7 juli 2021 tot oprichting van het Fonds voor asiel, migratie en integratie (PB L 251 van 15.7.2021, blz. 1).
Verordening (EU) 2024/1348 van het Europees Parlement en de Raad van 14 mei 2024 tot vaststelling van een gemeenschappelijke procedure voor internationale bescherming in de Unie en tot intrekking van Richtlijn 2013/32/EU (PB L, 2024/1348, 22.5.2024, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2024/1348/oj).
Verordening (EU) 2024/1351 van het Europees Parlement en de Raad van 14 mei 2024 betreffende asiel- en migratiebeheer, tot wijziging van de Verordeningen (EU) 2021/1147 en (EU) 2021/1060 en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 604/2013 (PB L, 2024/1351, 22.5.2024, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2024/1351/oj).
Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties (PB L 255 van 30.9.2005, blz. 22).
Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (PB L 166 van 30.4.2004, blz. 1).
Verordening (EU) nr. 1231/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot uitbreiding van Verordening (EG) nr. 883/2004 en Verordening (EG) nr. 987/2009 tot onderdanen van derde landen die enkel door hun nationaliteit nog niet onder deze verordeningen vallen (PB L 344 van 29.12.2010, blz. 1).
Verordening (EU) 2024/1347 van het Europees Parlement en de Raad van 14 mei 2024 inzake normen voor de erkenning van onderdanen van derde landen of staatlozen als personen die internationale bescherming genieten, voor een uniforme status voor vluchtelingen of voor personen die in aanmerking komen voor subsidiaire bescherming, en voor de inhoud van de verleende bescherming, alsook tot wijziging van Richtlijn 2003/109/EG van de Raad en tot intrekking van Richtlijn 2011/95/EU van het Europees Parlement en de Raad (PB L, 2024/1347, 22.5.2024, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2024/1347/oj).
PB C 369 van 17.12.2011, blz. 14.