Einde inhoudsopgave
Verdrag inzake sociale zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Kaapverdië
Artikel 14
Geldend
Geldend vanaf 01-04-1997
- Bronpublicatie:
23-01-1995, Trb. 1995, 168 (uitgifte: 10-07-1995, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-04-1997
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
28-03-1997, Trb. 1997, 77 (uitgifte: 01-01-1997, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Verdragenrecht
Internationale sociale zekerheid / Algemeen
1.
Wanneer de pensioengerechtigde, aan wie pensioenen zijn verschuldigd krachtens de wetgevingen van beide Verdragsluitende Partijen, recht heeft op verstrekkingen ingevolge de wetgeving van de Verdragsluitende Partij op het grondgebied waarvan hij woont, worden aan deze pensioengerechtigde en zijn gezinsleden door het orgaan van de woonplaats en voor rekening van dit orgaan verstrekkingen verleend alsof hij uitsluitend in het genot was van een pensioen, verschuldigd krachtens de wetgeving van deze laatste Partij.
2.
Wanneer de pensioengerechtigde, aan wie een pensioen is verschuldigd krachtens de wetgeving van een Verdragsluitende Partij, op het grondgebied van de andere Verdragsluitende Partij woont, worden de verstrekkingen waarop hij krachtens de wetgeving van eerstbedoelde Partij recht heeft of zou hebben indien hij op het grondgebied van deze Partij woonde, aan hemzelf en aan zijn gezinsleden verleend door het orgaan van de woonplaats volgens de door dit orgaan toegepaste wetgeving.
3.
Wanneer de pensioengerechtigde aan wie een pensioen is verschuldigd krachtens de wetgeving van een Verdragsluitende Partij of aan wie pensioenen zijn verschuldigd krachtens de wetgevingen van beide Verdragsluitende Partijen, recht heeft op verstrekkingen ingevolge de wetgeving van een der Verdragsluitende Partijen, of recht daarop zou hebben, indien hij op het grondgebied van deze Partij woonde, komen zijn gezinsleden die wonen op het grondgebied van de andere Verdragsluitende Partij, waar de pensioengerechtigde niet woont, in aanmerking voor verstrekkingen alsof de pensioengerechtigde op hetzelfde grondgebied woonde als zij.
Deze verstrekkingen worden verleend door het orgaan van de woonplaats van de gezinsleden van de pensioengerechtigde, volgens de door dit orgaan toegepaste wetgeving.
4.
Indien de in het vorige lid bedoelde gezinsleden hun woonplaats overbrengen naar het grondgebied van de Verdragsluitende Staat waar de pensioengerechtigde woont, komen zij in aanmerking voor verstrekkingen volgens de wetgeving van die Partij, zelfs indien zij vóór overbrenging van hun woonplaats reeds voor hetzelfde geval van ziekte of moederschap verstrekkingen hebben ontvangen.
5.
De pensioengerechtigde, aan wie een pensioen is verschuldigd krachtens de wetgeving van een Verdragsluitende Partij en die recht heeft op verstrekkingen krachtens de wetgeving van deze Partij, heeft, evenals zijn gezinsleden, recht op deze verstrekkingen gedurende een verblijf op het grondgebied van de andere Verdragsluitende Partij dan dat waarop zij wonen, wanneer hun gezondheidstoestand het nodig maakt dat de verstrekkingen onmiddellijk worden verleend. Deze verstrekkingen worden verleend door het orgaan van de verblijfplaats, volgens de door dit orgaan toegepaste wetgeving, doch komen naar gelang van het geval voor rekening van het bevoegde orgaan of van het orgaan van de woonplaats van de pensioengerechtigde; de periode gedurende welke deze verstrekkingen worden verleend, is gelijk aan die voorzien in de wetgeving van het bevoegde land. Artikel 13, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
6.
Indien de wetgeving van een Verdragsluitende Partij bepaalt dat voor rekening van een pensioengerechtigde premies worden ingehouden ter dekking van de kosten van verstrekkingen, is het orgaan dat het pensioen is verschuldigd, gemachtigd tot die inhoudingen over te gaan wanneer de verstrekkingen krachtens dit artikel voor rekening van een orgaan van bedoelde Partij komen.
7.
Het in dit artikel bepaalde is niet van toepassing op de gezinsleden die in het land waar zij wonen een beroep uitoefenen of een sociale uitkering ontvangen waardoor zij recht hebben op verstrekkingen.