Einde inhoudsopgave
Toezichtbeleidsbrief erkenninghouders RDW 2016
d Bijlage Erkenninghouder Gasinstallaties 2016
Geldend
Geldend vanaf 01-04-2016
- Bronpublicatie:
07-03-2016, Stcrt. 2016, 14366 (uitgifte: 22-03-2016, regelingnummer: JBZ2016/12141)
- Inwerkingtreding
01-04-2016
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
07-03-2016, Stcrt. 2016, 14366 (uitgifte: 22-03-2016, regelingnummer: JBZ2016/12141)
- Vakgebied(en)
Verkeersrecht / Voertuigeisen
- Hoofdstuk 1.
Toelichting op de Bijlage Erkenninghouder Gasinstallaties
- 1.1.
Toelichting
- 1.2.
Indeling
- 1.3.
Titel
- 1.4.
Erkenningen en bevoegdheden
- 1.5.
Meerdere werkplaatsen
- Hoofdstuk 2.
Positie van de RDW
- 2.1.
Basis van het toezicht
- 2.2.
Wijze van toezicht houden
- 2.3.
Frequentie van het toezicht
- Hoofdstuk 3.
Positie van de erkenninghouder
- 3.1.
Voorschriften voor de keuring van LPG-gasinstallaties
- 3.1.1.
Toezicht door middel van steekproeven
- 3.1.2.
Documentatie
- 3.1.3.
Erkenningsschild
- 3.1.4.
Financiële verplichting
- 3.1.5.
Instrueren van uw personeel
- 3.1.6.
Bewaarplicht stukken
- 3.1.7.
Werkplaats
- 3.1.8.
Datacommunicatie met de RDW
- 3.2.
Maatregelen
- 3.3.
Handhaving gasinstallatie
- Hoofdstuk 4.
Overtredingen en sancties
- 4.1.
Vaststellen van een overtreding
- 4.2.
Zienswijze
- 4.3.
Ingangsdatum
- 4.4.
Verjaringstermijn
- 4.5.
Categorisering overtredingen en stroomschema
- 4.6.
Soorten sancties
- Hoofdstuk 5.
Bezwaar en beroep
- 5.1.
Second opinion over het resultaat van een steekproefherkeuring
- 5.1.1.
Hoorzitting
- 5.1.2.
Waarschuwing via datacommunicatie
- 5.1.3.
Opschorten
- 5.2.
Beroep
- 5.3.
Voorlopige voorziening
- Hoofdstuk 6.
Erkenningseisen
- 6.1.
Eisen aan de hefinrichting
- 6.2.
Eisen aan de inspectieput
Hoofdstuk 1. Toelichting op de Bijlage Erkenninghouder Gasinstallaties
1.1. Toelichting
De Bijlage Erkenninghouder Gasinstallaties is een bijlage bij het Algemeen Deel van de Toezichtbeleidsbrief Erkenninghouders RDW. In deze bijlage vindt u de specifieke bepalingen voor de erkenninghouder gasinstallaties. Voor een volledig beeld van het toezichtbeleid van de RDW dient u eerst het Algemeen Deel te lezen.
Zoekt u een specifiek onderwerp in deze bijlage, dan raden wij u aan het hele hoofdstuk te lezen waarin het onderwerp wordt behandeld.
1.2. Indeling
Bij de erkenning gasinstallaties wordt onderscheid gemaakt tussen de erkenninghouder en de LPG-technicus. De erkenninghouder gasinstallaties beheert de werkplaats en de LPG-technicus keurt de LPG-installaties. Voor de LPG-technicus is er geen aparte bijlage in de Toezichtbeleidsbrief. Het toezicht op de erkenning wordt onder andere gehouden op basis van het cusumsysteem. Dit betekent dat wanneer de LPG-technicus een fout begaat, u daar als erkenninghouder voor kunt worden gesanctioneerd. De LPG-technicus wordt in onderdeel 3.1.5 apart besproken.
Het zwart gearceerde onderdeel van de Toezichtbeleidsbrief is van toepassing voor u als Erkenninghouder gasinstallaties.
1.3. Titel
Deze bijlage is getiteld: Bijlage Erkenninghouder gasinstallaties van de Toezichtbeleidsbrief Erkenninghouders RDW.
1.4. Erkenningen en bevoegdheden
(zie Algemeen Deel)
Er zijn voor deze paragraaf geen bijzonderheden.
1.5. Meerdere werkplaatsen
Geldt uw erkenning voor meerdere werkplaatsen? Dan wordt in de regel de kwaliteit per werkplaats beoordeeld. Een eventuele sanctie wordt hierop afgestemd. In beginsel wordt steeds per werkplaats gesanctioneerd. Uitbreiding of wijziging van een erkenning is niet mogelijk indien een overtreding is geconstateerd waarvoor een sanctie wordt opgelegd. Dit geldt eveneens als de sanctie is opgelegd en ten tijde van de effectuering van de sanctie.
Hoofdstuk 2. Positie van de RDW
2.1. Basis van het toezicht
De RDW houdt toezicht op de verleende erkenning gasinstallaties. De basis van het toezicht is vastgelegd in de Wegenverkeerswet 1994 en de Regeling aanpassing voertuigen.
2.2. Wijze van toezicht houden
De RDW houdt toezicht op de erkenninghouder gasinstallaties door middel van herkeuringen (steekproeven) en periodieke controlebezoeken.
Bij een herkeuring (steekproef) beoordeelt de RDW primair de kwaliteit van de keuring van de LPG-gasinstallatie. Bij een periodiek controlebezoek wordt vooral getoetst of u zich aan de erkenningseisen en -voorschriften houdt.
2.3. Frequentie van het toezicht
De frequentie van het toezicht door middel van herkeuringen (steekproeven) is afhankelijk van het aantal door u uitgevoerde keuringen van LPG-gasinstallaties en de resultaten van de herkeuringen (steekproeven). De RDW hanteert een percentage van gemiddeld 5% steekproeven. Dit wordt bijgehouden in een cusumsysteem. U leest hier meer over in het Cusumsysteem LPG-Erkenninghouders. De RDW brengt u in beginsel één keer per twee jaar een periodiek controlebezoek.
Hoofdstuk 3. Positie van de erkenninghouder
Als u in het bezit bent van een erkenning gasinstallaties mag u LPG-gasinstallaties keuren in voertuigen die in Nederland zijn geregistreerd. Dit moet gebeuren in de erkende werkplaats. Dit houdt in dat de werkplaats aan een aantal eisen moet voldoen.
Het raadplegen en afmelden van keuringen van gasinstallaties in voertuigen mag uitsluitend plaatsvinden tijdens de in het handboek keuring gasinstallaties opgegeven tijden.
3.1. Voorschriften voor de keuring van LPG-gasinstallaties
In de Regeling aanpassing voertuigen staat het keuringsproces beschreven. U wordt er met nadruk op gewezen dat u uw bedrijfsvoering zodanig inricht dat aan de verplichtingen in deze regeling wordt voldaan. Dit houdt het volgende in:
- a.
Voorafgaand aan het technische deel van de keuring van het voertuig wordt gecontroleerd of het voertuig overeenstemt met de voertuiggegevens (kenteken, VIN, en datum eerste toelating) in het kentekenregister. Indien het VIN van het voertuig niet leesbaar is of niet overeenstemt met het VIN in het kentekenregister, dan mag geen keuring worden verricht en moet de klant doorverwezen worden naar de RDW;
- b.
Controle op lekkage;
- c.
De LPG- technicus keurt de LPG-gasinstallaties met behulp van de voorgeschreven apparatuur;
- d.
Na afloop van het van de keuring wordt overgegaan tot het afmelden van de goedkeuring van de LPG-gasinstallatie;
- e.
de LPG-technicus vult de opnamekaart gasinstallatie in en ondertekent deze.
Als er in uw werkplaats een G3-installatie dan wel een R115-installatie wordt gekeurd, moet de inbouw uitgevoerd zijn aan de hand van de bij de installatie geleverde documentatie. Ook moet worden gecontroleerd of de betreffende gasinstallatie voor het specifieke merk en type voertuig is toegestaan.
Bij al deze handelingen moeten zowel het voertuig als de LPG technicus in de werkplaats aanwezig zijn. Per 1 januari 2015 geldt dat de aan de LPG technicus verstrekte bevoegdheidspas en pincodes ten behoeve van het afmelden persoonsgebonden zijn. Deze mogen niet door iemand anders worden gebruikt. Ook u als erkenninghouder moet er zorg voor dragen dat het gebruik van de pincode van een LPG technicus persoonsgebonden is en blijft.
3.1.1. Toezicht door middel van steekproeven
Sleutelen in quarantainetijd
Het is ten strengste verboden om tussen het afmelden van een voertuig en de komst van een steekproefcontroleur aan een afgemeld voertuig te sleutelen of metingen te verrichten. Alleen dan kan de RDW tijdens de steekproefcontrole een zo duidelijk mogelijk beeld krijgen van de kwaliteit van de keuring van de LPG-gasinstallatie.
Het (laten) aanbrengen van wijzigingen of metingen (laten) verrichten aan een afgemeld voertuig door een in de werkplaats aanwezig persoon, of dit nu uw personeel, klant of andere relatie betreft, vóór aankomst van de steekproefcontroleur, wordt ‘sleutelen in quarantainetijd’ genoemd. Dit is een overtreding en wordt gesanctioneerd.
Ook als er tijdens de steekproefcontrole, inclusief de eventuele second opinion, zonder toestemming van de steekproefcontroleur aan het voertuig wijzigingen worden aangebracht, wordt dit aangemerkt als ‘sleutelen in quarantainetijd’.
Het verlenen van medewerking tijdens de steekproef
Uw medewerking aan een steekproef wordt op onderstaande wijze van u verwacht. U bent ervoor verantwoordelijk dat het voertuig, de LPG- technicus en de opnamekaart gasinstallatie aanwezig zijn en blijven, zodat de steekproefcontroleur van de RDW de steekproef kan uitvoeren Dit houdt onder meer in dat na de mededeling dat het voertuig in een steekproef valt:
- a.
de desbetreffende LPG technicus verplicht in de werkplaats aanwezig moet zijn en blijven. Naast de aanwezigheid van de desbetreffende LPG technicus die het voertuig heeft gekeurd en de opnamekaart gasinstallaties heeft ondertekend, betekent dit dat deze LPG-technicus meteen feitelijke assistentie verleent. De steekproefcontroleur moet uiterlijk binnen 15 minuten na aankomst met de uitvoering van de steekproef kunnen beginnen. Deze periode van 15 minuten is uitdrukkelijk niet bedoeld om de LPG- technicus van elders, buiten de werkplaats, te (laten) komen.
- b.
het voertuig aanwezig moet zijn en blijven in de werkplaats. U moet al het mogelijke doen om te voorkomen dat het voertuig met de gekeurde gasinstallatie de werkplaats verlaat. U doet dit bijvoorbeeld door uw klanten goed te informeren over de steekproef, hen niet op de keuring te laten wachten, hen vervangend vervoer aan te bieden of hen weg te laten brengen. In ieder geval moet u de aanvrager voorafgaand aan de keuring duidelijk maken dat de mogelijkheid bestaat dat zijn voertuig in de steekproef valt.
- c.
Na de mededeling dat het voertuig in de steekproef valt moet u de werkplaats en deugdelijk functionerende apparatuur ter beschikking stellen.
Indien een voertuig de werkplaats verlaat, voordat de steekproef kon worden uitgevoerd, dan gelden de volgende verplichtingen:
- —
geef geen opnamekaart gasinstallatie af;
- —
wijs de klant er op dat de goedkeuring vervalt, en
- —
meldt dit dan direct telefonisch bij het ACN kantoor te Zwolle van de RDW en niet pas bij aankomst van de steekproefcontroleur
- —
De eventuele aanwezigheid van het kentekenbewijs vormt een aanwijzing dat het voertuig aanwezig is geweest in de werkplaats, maar maakt de overtreding niet ongedaan en vormt evenmin een bijzonder feit of omstandigheid.
Is de steekproefcontroleur niet binnen 90 minuten aanwezig, dan mag u de opnamekaart gasinstallatie alsnog afgeven. Het voertuig hoeft dan ook niet meer beschikbaar te zijn voor de RDW.
3.1.2. Documentatie
Als erkenninghouder moet u over de volgende documentatie op papier of digitaal beschikken:
- —
Boekwerk Regelgeving keuring gasinstallatie;
- —
Nederlandstalige handleidingen en certificaten van de vereiste meetmiddelen;
- —
het meest recente erkenningsbesluit.
De documentatie moet u ook aan uw LPG-technicus ter beschikking stellen ten behoeve van de keuringen van de LPG gasinstallaties.
3.1.3. Erkenningsschild
Als erkenninghouder gasinstallatie moet u een erkenningsschild en raamsticker voeren.
3.1.4. Financiële verplichting
(zie Algemeen Deel)
Er zijn voor dit onderdeel geen bijzonderheden.
3.1.5. Instrueren van uw personeel
(zie Algemeen deel)
Als erkenninghouder gasinstallaties moet u uw personeel in ieder geval over de volgende zaken instrueren:
- —
de pincode van de LPG technicus is persoonlijk (vanaf 1 januari 2015 nodig voor het afmelden);
- —
de keuring van de gasinstallatie moet door een bevoegd LPG technicus worden gedaan;
- —
de LPG technicus is degene die de keuring afmeldt;
- —
er mag niet worden gesleuteld in quarantainetijd;
- —
de aanwijzingen van de RDW medewerker moeten worden opgevolgd;
- —
het voertuig, de LPG technicus en de opnamekaart gasinstallatie moeten aanwezig zijn tijdens een steekproefcontrole.
De LPG-technicus
Iemand is LPG-technicus, als hij beschikt over het diploma LPG-technicus van de stichting VAM. De LPG-technicus is bevoegd om LPG-gasinstallaties te keuren.
Om de kwaliteit van keuren van gasinstallaties te onderhouden en bevorderen is per 1 januari 2014 een verplichte toets om de 4 jaar ingevoerd. Indien de toets met goed gevolg is afgelegd ontvangt de LPG technicus een bevoegdheidspas en pincode die vanaf 1 januari 2015 moet worden gebruikt bij het afmelden van gasinstallaties.
Voor nadere informatie over de toets kunt u zich wenden tot het IBKI.
3.1.6. Bewaarplicht stukken
In de Regeling aanpassing voertuigen vindt u een lijst met stukken die u moet archiveren. U moet deze stukken 3 jaar bewaren. Het betreft hier onder andere:
- —
de afschriften van de opnamekaarten gasinstallaties;
- —
de steekproefcontrolerapporten;
- —
als het een keuring van een VN/ECE-reglement 115-installatie betreft, de inbouwhandleiding of de verwijzing ernaar.
3.1.7. Werkplaats
Als erkenninghouder gasinstallatiemoet u beschikken over een werkplaats die goed verwarmd, behoorlijk af te sluiten en goed verlicht is. Goed verwarmd houdt in dat de gemiddelde temperatuur in de werkplaats minimaal 10 graden Celsius is. De verwarming moet een dusdanige capaciteit hebben dat de ruimte ook met geopende deuren voldoende verwarmd is en blijft. De apparatuur moet gebruikt worden binnen het door de fabrikanten opgegeven temperatuurbereik van deze apparatuur.
De verwarming van de werkplaats moet op een veilige manier zijn uitgevoerd. Dit houdt in dat de verwarmingsapparaten waarin een brander is gemonteerd, deze brander niet direct van buitenaf te benaderen mag zijn. Het zogenaamde open vuur is niet toegestaan.
De werkplaats moet ook voorzien zijn van een deugdelijke hefinrichting of een inspectieput. Wat de RDW verstaat onder deugdelijkheid met betrekking tot deze voorzieningen vindt u in hoofdstuk 6 van deze bijlage.
3.1.8. Datacommunicatie met de RDW
Om uw erkenning te kunnen gebruiken, heeft u toegangscodes en certificaten ontvangen van de RDW. Deze heeft u nodig voor de datacommunicatie met de RDW zodat u keuringen van LPG-gasinstallaties kunt afmelden. De toegangscodes en certificaten mogen uitsluitend voor de aan u verstrekte erkenning en de daaraan gekoppelde werkplaats worden gebruikt.
3.2. Maatregelen
(zie Algemeen Deel)
Er zijn voor deze paragraaf geen bijzonderheden.
3.3. Handhaving gasinstallatie
Als blijkt dat een wijziging van de brandstof in het voertuig niet in het kentekenregister van de RDW voorkomt, maar er voor dat voertuig wel een opnamekaart gasinstallatie door u is afgegeven, is dit fraude. U kunt zelf controleren of een afgemeld voertuig ook daadwerkelijk is geaccepteerd door de RDW en dus in het register is opgenomen. U kunt dit doen aan de hand van:
- —
de transactiecode die u krijgt direct na de afmelding;
- —
directe of dagelijkse controle van het register;
- —
het zogenaamde raadpleegscherm voor afmeldingen
Hoofdstuk 4. Overtredingen en sancties
4.1. Vaststellen van een overtreding
(zie Algemeen Deel)
Er zijn voor deze paragraaf geen bijzonderheden.
4.2. Zienswijze
In aanvulling op het Algemeen Deel geldt dat in de regel de medewerker van de RDW een afspraak met u maakt over het in persoon naar voren brengen van uw zienswijze en uw bedrijf hiervoor zal bezoeken. Indien u uw zienswijze schriftelijk kenbaar wil maken dan heeft u hiervoor één week de tijd nadat u bent benaderd door de RDW medewerker voor een afspraak.
4.3. Ingangsdatum
(Zie Algemeen Deel)
4.4. Verjaringstermijn
(zie Algemeen Deel)
Als grondslag voor de verjaringstermijn geldt de datum van constatering van de overtreding.
4.5. Categorisering overtredingen en stroomschema
(Zie Algemeen Deel)
Voorbeelden van categorie I overtredingen:
- —
niet vooraf doorgeven van wijzigingen met betrekking tot de erkenning;
- —
tijdens de steekproef defecte apparatuur.
Voorbeelden van categorie II overtredingen:
Voorbeelden van categorie III overtredingen:
- —
sleutelen in quarantainetijd
- —
geen of onvoldoende medewerking verlenen, zoals:
- •
voertuig niet aanwezig;
- •
LPG technicus niet aanwezig;
- •
het niet ter beschikking stellen van de vereiste apparatuur
- —
onbevoegd gebruik van pincode
- —
gebruik maken van niet-geijkte apparatuur
- —
onbevoegde ondertekening van een opnamekaart gasinstallatie
- —
kwaliteit toepassing keuringseisen:
- •
cusumbijdrage van 8,1 of hoger;
- •
overschrijden van de grenswaarde in de P-klasse;
- •
apert onveilig voertuig
- —
het niet volledig uitvoeren van een keuring
- —
keuren en afmelden van een gasinstallatie in een voertuig terwijl de minimaal vereiste hefhoogte van de hefinrichting niet wordt bereikt
Voorbeelden van categorie IV overtredingen:
- —
fraude
- —
ondermijning van het toezicht, zoals:
- •
verbaal en/of fysiek geweld of dreiging daarmee
- •
niet verlenen van toegang tot de werkplaats
- •
intimidatie
Het is mogelijk dat u een overtreding begaat, die niet specifiek als voorbeeld benoemd is. De RDW heeft het recht deze overtreding te categoriseren en te sanctioneren.
Meervoudige overtredingen
Indien de som van de een meervoudige overtreding hoger is dan III wordt een sanctie van tijdelijke intrekking voor de duur van 6 maanden opgelegd.
4.6. Soorten sancties
(zie Algemeen Deel)
Bij een overtreding van de categorie IV of een vierde overtreding binnen 3 jaar wordt een sanctie van intrekking voor onbepaalde tijd en een wachttijd van 30 maanden voor het doen van een nieuwe aanvraag opgelegd.
Hoofdstuk 5. Bezwaar en beroep
5.1. Second opinion over het resultaat van een steekproefherkeuring
Als u het niet eens bent met het resultaat van de steekproefherkeuring, kunt u hiertegen in beroep gaan. Meer hierover leest u in het boekwerk Regelgeving keuring gasinstallatie onder ‘administratieve procedures’.
5.1.1. Hoorzitting
(zie Algemeen Deel)
Er zijn voor dit onderdeel geen bijzonderheden.
5.1.2. Waarschuwing via datacommunicatie
Het is niet mogelijk om tegen de plaatsing in de P-klasse in beroep te gaan.
5.1.3. Opschorten
(zie Algemeen Deel)
Er zijn voor dit onderdeel geen bijzonderheden.
5.2. Beroep
(zie Algemeen Deel)
Er zijn voor deze paragraaf geen bijzonderheden.
5.3. Voorlopige voorziening
(zie Algemeen Deel)
Er zijn voor deze paragraaf geen bijzonderheden.
Hoofdstuk 6. Erkenningseisen
6.1. Eisen aan de hefinrichting
Onder een doelmatige hefinrichting wordt verstaan:
- •
De afrijbeveiliging werkt volledig als een voertuig op de hefinrichting staat. Dit geldt voor zowel de voorzijde als de achterzijde van het voertuig. De afrijbeveiliging mag niet zijn verwijderd. Deze eis geldt niet indien gebruik wordt gemaakt van een hefinrichting zonder rijplaten.
- •
De hefinrichting is voorzien van een goed werkende valbeveiliging.
- •
Bediening en beveiliging van de hefinrichting verkeren in goede staat en werken op de correcte wijze.
- •
De elektrische installatie aan de hefinrichting vertoont geen gebreken.
- •
De hefkabels zijn onbeschadigd.
- •
Hydraulische onderdelen lekken niet.
- •
De hefinrichting is aan alle zijden toegankelijk. De vrije ruimte rondom de hefinrichting is minimaal 0,5 meter. De eventueel aanwezige oprijplaten worden bij de beoordeling van de vrije ruimte buiten beschouwing gelaten.
- •
De hefinrichting is voorzien van voldoende verlichting. De verlichting van de hefinrichting moet voldoen aan onderstaande eisen:
- ○
De verlichtingsarmaturen mogen niet beschadigd zijn en moeten zijn voorzien van beschermkappen.
- ○
De hefinrichting is gelijkmatig verlicht waarbij de gemiddelde lichtopbrengst onder de inrichting minimaal 200 lux bedraagt. De lichtopbrengst wordt bepaald door visuele controle. In geval van twijfel wordt de lichtopbrengst vastgesteld door een lichtmeting uitgevoerd met een luxmeter. Dit gebeurt als volgt:
- 1.
midden op de hefinrichting wordt een voertuig geplaatst;
- 2.
bij ieder wiel wordt de lichtsterkte gemeten, waarbij de lichtcel van de luxmeter naar het midden van de hefinrichting wordt gericht;
- 3.
de gemiddelde waarde van deze metingen dient minimaal 200 lux te bedragen.
- ○
De deugdelijkheid en goede staat van onderhoud van de hefinrichting blijkt uit een minimaal eenmaal per jaar, door een bij de RDW aangemelde en geaccepteerde voor hefinrichtingen gecertificeerd bedrijf of persoon, afgegeven certificaat.
6.2. Eisen aan de inspectieput
Onder een doelmatige inspectieput wordt het volgende verstaan:
- •
De inspectieput is vrij toegankelijk:
- •
Voor voertuigen waarvan de toegestane maximum massa meer bedraagt dan 3.500 kg moet, indien een voertuig op de inspectieput staat, minimaal één uitgang vrij toegankelijk zijn. Er moet minimaal 1 meter vrije ruimte aanwezig zijn.
- •
Voor voertuigen waarvan de toegestane maximum massa niet meer is dan 3.500 kg moet, indien een voertuig op de inspectieput staat, een vrije ruimte aan de voor- of achterzijde van het voertuig van minimaal 1 meter aanwezig zijn. (dit betekent voertuiglengte plus 1 meter)
- •
De uitgangen dienen te allen tijde vrij van obstakels en toegankelijk te zijn.
- •
De toegang tot de inspectieput moet mogelijk zijn door middel van een vaste trap of een vast klimijzer.
- •
In de inspectieput is geen water en/of andere vloeistof aanwezig.
- •
De elektrische installatie in de inspectieput vertoont geen gebreken. Deze is zodanig uitgevoerd dat de afzuiginstallatie minstens 30 seconden in werking is voordat de verlichting kan worden ingeschakeld of een ander punt onder spanning wordt gebracht.
- •
De inspectieput is voorzien van een mechanische afzuiginstallatie waarmee dampen (bijvoorbeeld LPG of benzine) doeltreffend worden afgezogen. Daartoe dient:
- •
aan beide zijden van de inspectieput afzuigkanalen te zijn aangebracht waarin gelijkmatig verdeeld over de lengte, afzuigopeningen aanwezig zijn;
- •
de capaciteit van de afzuiginstallatie per minuut ten minste 1 kubieke meter lucht per vierkante meter inspectieput te bedragen;
- •
de verbinding met de buitenlucht te bestaan uit een onbrandbare buisleiding met een inwendige diameter van minimaal 150 mm;
- •
de ventilatormotor van de afzuiginstallatie zich buiten de luchtstroom te bevinden of explosieveilig uitgevoerd te worden;
- •
de afvoergassen minstens 1 meter boven het dak van de keuringsinrichting te worden afgevoerd, buiten de nabijheid van ramen en deuren.
Toelichting: indien aantoonbaar op een andere wijze aan de eisen met betrekking tot afzuiging kan worden voldaan, dan kan dit door de RDW worden geaccepteerd. Het aantoonbaar maken dient te gebeuren aan de hand van een verklaring van de fabrikant/leverancier en in overleg met de RDW.
- •
De inspectieput is voorzien van voldoende verlichting. De verlichting van de inspectieput moet voldoen aan onderstaande eisen:
- ○
De verlichtingsarmaturen mogen niet beschadigd zijn en moeten zijn voorzien van beschermkappen.
- ○
De inspectieput is gelijkmatig verlicht waarbij de gemiddelde lichtopbrengst onder de inrichting minimaal 200 lux bedraagt. De lichtopbrengst wordt bepaald door visuele controle. In geval van twijfel wordt de lichtopbrengst vastgesteld door een lichtmeting uitgevoerd met een luxmeter. Dit gebeurt op de volgende wijze:
- 1.
midden op de inspectieput wordt een voertuig geplaatst;
- 2.
bij ieder wiel wordt de lichtsterkte gemeten, waarbij de lichtcel van de luxmeter naar het midden van de inspectieput wordt gericht;
- 3.
de gemiddelde waarde van deze metingen dient minimaal 200 lux te bedragen.