Einde inhoudsopgave
Besluit (GBVB) 2015/1835 tot vaststelling van het statuut, de zetel en de voorschriften voor de werking van het Europees Defensieagentschap
Aanhef
Geldend
Geldend vanaf 13-10-2015
- Bronpublicatie:
12-10-2015, PbEU 2015, L 266 (uitgifte: 13-10-2015, regelingnummer: 2015/1835)
- Inwerkingtreding
13-10-2015
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
12-10-2015, PbEU 2015, L 266 (uitgifte: 13-10-2015, regelingnummer: 2015/1835)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Instituties
(herschikking)
Besluit van de Raad van 12 oktober 2015 tot vaststelling van het statuut, de zetel en de voorschriften voor de werking van het Europees Defensieagentschap
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name de artikelen 42 en 45,
Overwegende hetgeen volgt:
- (1)
Het Europees Defensieagentschap (het ‘Agentschap’) is opgericht bij Gemeenschappelijk Optreden 2004/551/GBVB van de Raad (1) teneinde de Raad en de lidstaten te steunen bij hun inspanningen de defensievermogens van de Unie op het gebied van crisisbeheersing te verbeteren en het Europees veiligheids- en defensiebeleid te ondersteunen.
- (2)
In de door de Europese Raad van 12 december 2003 goedgekeurde Europese veiligheidsstrategie wordt de oprichting van een defensieagentschap genoemd als een belangrijk element voor de ontwikkeling van flexibelere en efficiëntere Europese militaire vermogens.
- (3)
In het verslag over de toepassing van de Europese veiligheidsstrategie van 11 december 2008 wordt de leidende rol van het Agentschap in het proces van het ontwikkelen van essentiële defensievermogens voor het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid (GVDB) bevestigd.
- (4)
In artikel 45 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) staat dat de Raad een besluit houdende vastlegging van het statuut, de zetel en de voorschriften voor de werking van het Agentschap vaststelt, met inachtneming van de mate van werkelijke deelneming van de lidstaten aan de activiteiten van het Agentschap.
- (5)
Het Agentschap dient bij te dragen tot de uitvoering van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB), in het bijzonder het GVDB.
- (6)
Het Agentschap dient een zodanige structuur te hebben dat het in staat is te voldoen aan de operationele behoeften van de Unie en haar lidstaten voor het GVDB en, waar nodig voor de uitoefening van zijn functies, samen te werken met derde landen, organisaties en entiteiten.
- (7)
Het Agentschap dient nauwe werkrelaties aan te gaan met bestaande samenwerkingsverbanden, groeperingen en organisaties zoals die ingesteld krachtens de bij de Letter of Intent ingestelde kaderovereenkomst (‘LoI-kaderovereenkomst’), alsook de Organisation Conjointe de Coopération en matière d'Armement (OCCAR — Gezamenlijke Organisatie voor Samenwerking op Defensiematerieelgebied) en het Europees Ruimteagentschap (ESA).
- (8)
Het Agentschap moet ter vervulling van zijn opdracht in staat zijn samen te werken en passende regelingen te sluiten met EU-instellingen, -organen en -instanties.
- (9)
Overeenkomstig artikel 18, lid 2, VEU dient de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (HV) een leidende rol te vervullen in de organisatie van het Agentschap en te zorgen voor de essentiële koppeling tussen het Agentschap en de Raad.
- (10)
De Raad dient in zijn hoedanigheid van politieke toezichthouder en beleidsmaker het Agentschap richtsnoeren te verstrekken.
- (11)
Goedkeuring door de Raad van administratieve regelingen tussen het Agentschap en derde landen, organisaties en entiteiten, dient gezien de aard van die regelingen te geschieden met eenparigheid van stemmen.
- (12)
Voor het aannemen van richtsnoeren en besluiten in verband met het werk van het Agentschap dient de Raad bijeen te komen op het niveau van de ministers van Defensie. In verband met de werkzaamheden van het Agentschap door de Raad vastgestelde richtsnoeren of besluiten dienen te worden voorbereid overeenkomstig artikel 240 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).
- (13)
De bevoegdheden van de voorbereidende en raadgevende organen van de Raad, met name die van het Comité van permanente vertegenwoordigers uit hoofde van artikel 240 VWEU, van het Politiek en Veiligheidscomité (PVC) uit hoofde van artikel 38 VEU en van het Militair Comité van de Europese Unie (EUMC), dienen onverlet te blijven.
- (14)
De nationale directeuren bewapening, de directeuren vermogens, de directeuren onderzoek en technologie (O&T), alsmede de directeuren defensiebeleid dienen ter voorbereiding van besluiten van de Raad in verband met het Agentschap, verslagen te ontvangen en bijdragen te leveren over onderwerpen die onder hun bevoegdheid vallen.
- (15)
Het Agentschap dient de rechtspersoonlijkheid te hebben die nodig is om zijn taken uit te oefenen en zijn doelstellingen te verwezenlijken, alsmede nauwe contacten te onderhouden met de Raad en de bevoegdheden van de Unie en haar instellingen volledig in acht te nemen.
- (16)
Er dient te worden bepaald dat de door het Agentschap beheerde begrotingen in specifieke gevallen mogen worden aangevuld met middelen van de algemene begroting van de Unie, met volledige inachtneming van de toepasselijke regels, procedures en besluitvormingsprocessen, met inbegrip van artikel 41, lid 2, VEU.
- (17)
Het Agentschap, waaraan alle lidstaten kunnen deelnemen, dient ook de mogelijkheid te bieden dat specifieke groepen lidstaten op ad-hocbasis projecten of programma's initiëren.
- (18)
Het feit dat deze ad-hocprojecten en ad-hocprogramma's binnen de aan het Agentschap toegewezen functies en taken vallen, wordt onderbouwd door de inspanningen om te verduidelijken dat deze activiteiten integraal deel uitmaken van de begroting van het Agentschap. Dit moet ervoor zorgen dat enkel activiteiten waarbij het Agentschap een toegevoegde waarde levert aan het beheer van projecten of programma's, gebruik kunnen maken van de vrijstelling waarvan sprake is in artikel 3 van Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, dat is het gehecht aan het VEU en het VWEU (‘Protocol nr. 7’) en artikel 15, lid 1, onder aa), van Richtlijn 2006/112/EG van de Raad (2). Opdat een dergelijke vrijstelling van toepassing zou zijn, moet de rol van het Agentschap een toegevoegde waarde bieden. De vrijstelling zou derhalve niet gelden voor gevallen waarin de rol van het Agentschap zich beperkt tot het verschaffen van goederen of diensten aan de lidstaten.
- (19)
In afwachting van een besluit van de Raad over de instelling van een permanente gestructureerde samenwerking, overeenkomstig artikel 42, lid 6, en artikel 46 VEU, en Protocol nr. 10 betreffende de permanente gestructureerde samenwerking, ingesteld bij artikel 42 VEU, dat gehecht is aan het VEU en het VWEU (‘Protocol nr. 10’), dient het Agentschap de uitvoering van de permanente gestructureerde samenwerking te ondersteunen.
- (20)
Het Agentschap dient te beschikken over besluitvormingsprocedures waarmee het zich op efficiënte wijze van zijn taken kan kwijten, met inachtneming van het nationale veiligheids- en defensiebeleid van de deelnemende lidstaten.
- (21)
Het Agentschap dient zijn opdracht te vervullen met volledige inachtneming van artikel 40 VEU.
- (22)
Het Agentschap dient in volledige overeenstemming met de veiligheidsnormen en -voorschriften van de Raad te handelen. Het dient uitvoering te geven aan de relevante wetgeving van de Unie inzake de toegang van het publiek tot documenten zoals vervat in Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad (3), alsmede aan de relevante wetgeving van de Unie inzake de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens zoals vervat in Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad (4).
- (23)
Overeenkomstig artikel 5 van Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, dat gehecht is aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, neemt Denemarken niet deel aan de uitwerking en de uitvoering van besluiten en acties van de Unie die gevolgen hebben op defensiegebied. Dit besluit is derhalve niet bindend voor Denemarken.
- (24)
Er dient een aantal wijzigingen te worden aangebracht in Besluit 2011/411/GBVB van de Raad (5). Dat besluit dient aldus ter wille van de duidelijkheid te worden herschikt,
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Voetnoten
Gemeenschappelijk Optreden 2004/551/GBVB van de Raad van 12 juli 2004 betreffende de oprichting van het Europees Defensieagentschap (PB L 245 van 17.7.2004, blz. 17).
Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 347 van 11.12.2006, blz. 1).
Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43).
Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1).
Besluit 2011/411/GBVB van de Raad tot vaststelling van het statuut, de zetel en de voorschriften voor de werking van het Europees Defensieagentschap en tot intrekking van Gemeenschappelijk Optreden 2004/551/GBVB (PB L 183 van 13.7.2011, blz. 16).