Einde inhoudsopgave
Verdrag van de Raad van Europa inzake het witwassen, de opsporing, de inbeslagneming en de confiscatie van opbrengsten van misdrijven en de financiering van terrorisme
Artikel 9 Witwasdelicten
Geldend
Geldend vanaf 01-05-2008
- Bronpublicatie:
16-05-2005, Trb. 2006, 104 (uitgifte: 12-05-2006, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-05-2008
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
22-09-2008, Trb. 2008, 182 (uitgifte: 01-01-2008, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Bijzondere onderwerpen
Internationaal strafrecht / Bijzondere onderwerpen
Internationaal strafrecht / Europees strafrecht en strafprocesrecht
1.
Elke Partij neemt de maatregelen van wetgevende aard en andere maatregelen die noodzakelijk zijn om de volgende feiten, indien opzettelijk begaan, strafbaar te stellen krachtens haar nationale wetgeving:
- a.
de omzetting of overdracht van voorwerpen wetende dat deze voorwerpen opbrengsten zijn, met het oogmerk de illegale herkomst van de voorwerpen te verhelen of te verhullen of een persoon die bij het begaan van het gronddelict is betrokken, te helpen te ontkomen aan de wettelijke gevolgen van zijn daden;
- b.
het verhelen of verhullen van de werkelijke aard, oorsprong, vindplaats, vervreemding, verplaatsing, rechten op of de eigendom van voorwerpen, wetende dat deze voorwerpen opbrengsten zijn;
en, met inachtneming van haar grondwettelijke beginselen en de grondbeginselen van haar rechtsstelsel;
- c.
de verwerving, het bezit of het gebruik van voorwerpen, wetende, op het tijdstip van verkrijging, dat deze voorwerpen opbrengsten zijn;
- d.
deelneming aan, medeplichtigheid tot, samenspanning tot, poging tot, hulp aan, aanzetten tot, vergemakkelijken van, of het geven van raad met het oog op het begaan van één of meer van de in overeenstemming met dit artikel strafbaar gestelde feiten.
2.
Voor de uitvoering of toepassing van het eerste lid van dit artikel:
- a.
doet niet terzake of het gronddelict onder de strafrechtelijke rechtsmacht van de Partij valt;
- b.
kan worden bepaald dat de in dat lid genoemde strafbare feiten niet van toepassing zijn op de personen die het gronddelict hebben begaan;
- c.
kunnen wetenschap van, oogmerk of opzet, vereist als bestanddeel van een in dat lid omschreven strafbaar feit worden afgeleid uit objectieve feitelijke omstandigheden.
3.
Elke Partij kan de maatregelen van wetgevende aard en andere maatregelen nemen die noodzakelijk zijn om in haar nationale recht alle of sommige van de handelingen bedoeld in het eerste lid van dit artikel strafbaar te stellen, in de gevallen waarin de dader
- a.
vermoedde dat de voorwerpen opbrengsten waren, en/of
- b.
had moeten vermoeden dat de voorwerpen opbrengsten waren.
4.
Mits het eerste lid van dit artikel van toepassing is op de categorieën van gronddelicten in de appendix bij het Verdrag, kan elke Staat of de Europese Gemeenschap, op het tijdstip van ondertekening of bij de nederlegging van zijn of haar akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding, door middel van een verklaring gericht aan de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa, verklaren dat het eerste lid van dit artikel:
- a.
slechts van toepassing is voorzover op het gronddelict tenminste een vrijheidsstraf of een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel met een maximum van meer dan een jaar is gesteld, of voor Partijen die een minimum drempelwaarde voor strafbare feiten hanteren binnen hun rechtsstelsel, voor zover op het feit een vrijheidsstraf is gesteld of een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel van meer dan zes maanden; en/of
- b.
slechts van toepassing is op een lijst met omschreven gronddelicten; en/of
- c.
in het nationale recht van de Partij van toepassing is op een categorie ernstige misdrijven.
5.
Elke Partij bewerkstelligt dat een eerdere of gelijktijdige veroordeling terzake van het gronddelict geen voorwaarde is voor een veroordeling terzake van het witwassen van geld.
6.
Elke Partij bewerkstelligt dat een veroordeling terzake van het witwassen van geld uit hoofde van dit artikel mogelijk is, indien bewezen is dat de voorwerpen, als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a of b, van dit artikel, afkomstig zijn van een gronddelict, zonder dat nauwkeurig behoeft te worden vastgesteld van welk delict.
7.
Elke Partij bewerkstelligt dat gronddelicten in het geval van het witwassen van geld mede gedragingen omvatten die hebben plaatsgevonden in een andere Staat, welke naar nationaal recht daar strafbaar zijn, en die een gronddelict zouden hebben gevormd indien zij op haar eigen grondgebied zouden hebben plaatsgevonden. Elke Partij kan echter bepalen dat als enige voorwaarde wordt gesteld dat de gedraging een gronddelict zou vormen indien deze op haar grondgebied zou hebben plaatsgevonden.