Einde inhoudsopgave
Uitvoeringswet Nederlands-Duits Grensverdrag
Artikel 11
Geldend
Geldend vanaf 01-08-1963
- Bronpublicatie:
22-05-1963, Stb. 1963, 238 (uitgifte: 18-06-1963, kamerstukken: 6467 )
- Inwerkingtreding
01-08-1963
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
08-04-1960, Trb. 1963, 114 (uitgifte: 01-01-1963, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Verkeer en Waterstaat
Ministerie van Financiën
Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij
Ministerie van Justitie
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Verdragenrecht
Staatsrecht / Bijzondere onderwerpen
1.
De tijd, op het in het vorige artikel bedoelde wachtgeld doorgebracht, wordt — tenzij aan de ontslagene een vervroegd ouderdomspensioen, als bedoeld in het eerste lid van artikel 48, onder b, der Pensioenwet 1922, Stb. 240, wordt toegekend uit hoofde van de betrekking, waaraan hij het wachtgeld ontleent — als diensttijd in de zin van laatstgenoemde wet aangemerkt, indien de ontslagene in de betrekking, welke hij met wachtgeld heeft verlaten, laatstelijk vóór zijn ontslag ambtenaar in de zin dier wet was en voor zover die tijd niet parallel loopt met diensttijd als ambtenaar in de zin der Pensioenwet 1922, Stb. 240, of als spoorwegambtenaar in de zin van de Pensioenwet voor de spoorwegambtenaren 1925, Stb. 294, in een betrekking of in betrekkingen, waarin die hoedanigheid na dat ontslag werd verkregen, dan wel in een militaire betrekking, waarin hij na zijn ontslag is geplaatst.
2.
Als wedde, onderscheidenlijk pensioensgrondslag, dan wel als som der wedden, onderscheidenlijk som der pensioensgrondslagen, geldt, uitsluitend voor de berekening van het ambtenaarspensioen volgens de Pensioenwet 1922, Stb. 240:
- a.
gedurende de volgens het vorige lid voor pensioen geldige tijd het bedrag, dat als wedde of als pensioensgrondslag, onderscheidenlijk als som der wedden of als som der pensioensgrondslagen zou hebben gegolden, indien de ontslagene de op overeenkomstige wijze, als bedoeld in het Rijkswachtgeldbesluit 1959, berekende wedde gedurende die tijd als ambtenaar in de zin dier wet zou hebben genoten;
- b.
gedurende de volgens het vorige lid in verband met parallel lopende diensttijd niet voor pensioen geldige tijd, voor zover de wedde of som van wedden in de betrekking of in de betrekkingen, waarin de hoedanigheid van ambtenaar in de zin der Pensioenwet 1922, Stb. 240, of spoorwegambtenaar in de zin der Pensioenwet voor de spoorwegambtenaren 1925, Stb. 294, na het ontslag werd verkregen dan wel in de militaire betrekking, lager is dan de onder a laatstelijk bedoelde wedde, het bedrag, dat als wedde of als pensioensgrondslag, onderscheidenlijk als som van wedden of als som van pensioensgrondslagen zou hebben gegolden, wanneer de ontslagene laatstbedoelde betrekking of betrekkingen niet zou hebben bekleed. Wanneer hij, die op wachtgeld gesteld is, na zijn ontslag meer dan één betrekking gelijktijdig bekleedt, wordt het in de vorige zin bedoelde bedrag geacht over deze betrekkingen evenredig te zijn verdeeld in de verhouding van de werkelijke aan die betrekkingen verbonden wedden.
3.
Het rijk is voor de op wachtgeld gestelde jaarlijks vóór 31 december een bijdrage voor eigen pensioen aan het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds verschuldigd van 13 percent van het bedrag, dat volgens het vorige lid op 1 januari als pensioensgrondslag of als som van pensioensgrondslagen voor hem geldt, eventueel verminderd met dat van zijn pensioensgrondslag of de som zijner pensioensgrondslagen op diezelfde datum in na het ontslag aangehouden betrekkingen of in betrekkingen, waarin de hoedanigheid van ambtenaar in de zin der Pensioenwet 1922, Stb. 240, na het ontslag werd verkregen.
4.
De volgens het vorige lid verschuldigde bijdrage wordt door inhouding op het wachtgeld op de betrokkene verhaald tot twee percent van het, eventueel volgens het vorige lid verminderde, bedrag, dat als pensioensgrondslag of als som van pensioensgrondslagen geldt.
5.
Voor de toepassing van de eerste drie leden van dit artikel vinden de artikelen 125, 127, 127a en 129a der Pensioenwet 1922, Stb. 240, overeenkomstige toepassing.