Einde inhoudsopgave
Besluit DNA-onderzoek in strafzaken
Artikel 15 [Gebruik gegevens DNA-databank en Centraal register]
Geldend
Geldend vanaf 01-02-2018
- Redactionele toelichting
Lid 1, onder b t/m e, is in werking getreden.
- Bronpublicatie:
13-06-2017, Stb. 2017, 263 (uitgifte: 21-06-2017, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-02-2018
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
06-12-2017, Stb. 2017, 479 (uitgifte: 15-12-2017, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht / Bijzondere onderwerpen
Strafprocesrecht / Voorfase
1.
Rechtstreekse toegang tot de DNA-databank hebben:
- a.
de directeur van het instituut, voor zover hij deze nodig heeft ten behoeve van het voeren van het beheer over de DNA-databank, bedoeld in artikel 14, derde lid, of het verrichten van een DNA-onderzoek,
- b.
de directeur van het laboratorium, bedoeld in artikel 23, eerste lid, van het Besluit vergelijkend onderzoek celmateriaal BES, voor zover hij deze nodig heeft ten behoeve van het verrichten van een onderzoek als bedoeld in artikel 79, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering BES en het de DNA-profielen van de personen, bedoeld in artikel 14, vierde lid, onder a tot en met c, d, f en g, betreft,
- c.
de directeur van het laboratorium, bedoeld in artikel 23, eerste lid, van het Landsbesluit vergelijkend onderzoek celmateriaal (AB 1997, 49), voor zover hij deze nodig heeft ten behoeve van het verrichten van een onderzoek als bedoeld in artikel 79, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering van Aruba (AB 1996, 75) en het de DNA-profielen van de personen, bedoeld in artikel 14, vierde lid, onder a tot en met c, d, f en g, betreft,
- d.
de directeur van het laboratorium, bedoeld in artikel 23, eerste lid, van het Landsbesluit vergelijkend onderzoek celmateriaal (P.B. 1997, 245), voor zover hij deze nodig heeft ten behoeve van het verrichten van een onderzoek als bedoeld in artikel 79, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (P.B. 1996, 164) en het de DNA-profielen van de personen, bedoeld in artikel 14, vierde lid, onder a tot en met c, d, f en g, betreft,
- e.
de directeur van het laboratorium, bedoeld in artikel 23, eerste lid, van het Landsbesluit vergelijkend onderzoek celmateriaal (AB 2013, 169), voor zover hij deze nodig heeft ten behoeve van het verrichten van een onderzoek als bedoeld in artikel 79, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (P.B. 1996, 164) en het de DNA-profielen van de personen, bedoeld in artikel 14, vierde lid, onder a tot en met c, d, f en g, betreft, en
- f.
de medewerkers van de nationale contactpunten, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Besluit 2008/615/JBZ van de Raad van de Europese Unie van 23 juni 2008 inzake de intensivering van de grensoverschrijdende samenwerking in het bijzonder ter bestrijding van terrorisme en grensoverschrijdende criminaliteit (Pb. EU L 210), voor zover zij deze nodig hebben ter uitvoering van de artikelen 3, eerste lid, en 4, eerste lid, van dat besluit en het de DNA-profielen van de personen, bedoeld in artikel 14, vierde lid, onder a tot en met c, d, f en g, betreft.
2.
Het instituut verstrekt slechts gegevens uit de DNA-databank en het centrale bestand, bedoeld in artikel 6, eerste lid, aan:
- a.
de deskundigen die aan een laboratorium als bedoeld in artikel 7, eerste of tweede lid, verbonden zijn en, voor zover zij aan een Nederlands laboratorium verbonden zijn, door de officier van justitie, de hulpofficier van justitie of de rechter-commissaris benoemd zijn met de opdracht een DNA-onderzoek te verrichten, of, voor zover zij aan een laboratorium verbonden zijn dat in het buitenland gevestigd is, beschikken over een opdracht van de in dat land bevoegde autoriteit, voor zover zij deze nodig hebben voor het verrichten van een DNA-onderzoek,
- b.
de met vervolging belaste leden van de rechterlijke macht, voor zover zij deze nodig hebben voor de toepassing van het strafrecht, daarin begrepen de uitvoering van een verzoek om rechtshulp als bedoeld in artikel 552h van de wet, of voor de uitvoering van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden,
- c.
de met rechtspraak belaste leden van de rechterlijke macht, voor zover zij deze nodig hebben voor de toepassing van het strafrecht,
- d.
de ambtenaren van politie, bedoeld in artikel 2, onder a, c en d, van de Politiewet 2012, die zijn aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, en de militairen van de Koninklijke marechaussee, bedoeld in artikel 141, onder c, van het Wetboek van Strafvordering, voor zover zij deze nodig hebben voor de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde,
- e.
een landelijke eenheid als bedoeld in artikel 25, eerste lid, onder b, van de Politiewet 2012, voor zover zij deze nodig heeft voor de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde, en ten behoeve van de vaststelling van de identiteit van de overleden slachtoffers, bedoeld in artikel 14, vierde lid, onder a, en
- f.
Onze Minister, voor zover hij deze nodig heeft ten behoeve van het ondersteunen van de leden van de rechterlijke macht, de ambtenaren van politie en de militairen van de Koninklijke marechaussee, bedoeld onder d, en ten behoeve van de uitvoering van zijn taken.
3.
Het instituut beperkt de verstrekking van gegevens aan de ambtenaren van politie en de militairen van de Koninklijke Marechaussee, bedoeld in het tweede lid, onder d, tot de naam van degene wiens DNA-profiel in de DNA-databank is vastgelegd, alsmede zijn geboortedatum, -plaats en -land of, indien deze gegevens onbekend zijn, andere gegevens waarmee zijn identiteit kan worden vastgesteld, alsmede het parketnummer dat bij het DNA-profiel hoort.
4.
Het instituut verstrekt aan de landelijke eenheid, bedoeld in het tweede lid, onder e, ten behoeve van de vaststelling van de identiteit van de overleden slachtoffers, bedoeld in artikel 14, vierde lid, onder a, hun DNA-profielen, voor zover de identiteit van deze personen onbekend is, en beperkt de verstrekking van gegevens, voor zover het deze nodig heeft voor de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde, tot de strafzaken die nog niet zijn opgelost en in het kader waarvan een opdracht tot DNA-onder-zoek is gegeven, waarbij vermelding plaatsvindt
- a.
van het feit dat in die strafzaken geen celmateriaal is gevonden waaruit het DNA-profiel van een onbekende of bekende verdachte is verkregen, alsmede van de bij die strafzaken behorende proces-verbaalnummers,
- b.
van het feit dat in die strafzaken celmateriaal is gevonden waaruit het DNA-profiel van een of meer onbekende of bekende verdachten is verkregen, alsmede van de bij die strafzaken behorende proces-verbaalnummers en de naam, de geboortedatum en -plaats en het geboorteland van de bekende verdachte of verdachten of, indien deze gegevens onbekend zijn, andere gegevens waarmee de identiteit van de verdachte of de verdachten kan worden vastgesteld en
- c.
van het feit dat in meer van die strafzaken het DNA-profiel van een of meer dezelfde onbekende of bekende verdachten voorkomt, alsmede van de bij die strafzaken behorende proces-verbaalnummers en de naam, de geboortedatum en -plaats en het geboorteland van de bekende verdachte of verdachten of, indien deze gegevens onbekend zijn, andere gegevens waarmee de identiteit van de verdachte of de verdachten kan worden vastgesteld.
5.
Het instituut beperkt de verstrekking van gegevens aan de Justitiële Informatiedienst tot de naam van degene wiens DNA-profiel in de DNA-databank is vastgelegd, alsmede zijn geboortedatum, -plaats en -land of, indien deze gegevens onbekend zijn, andere gegevens waarmee zijn identiteit kan worden vastgesteld, het nummer waaronder zijn DNA-profiel in de DNA-databank is vastgelegd en een melding van een overeenkomst tussen zijn DNA-profiel en het DNA-profiel van een onbekende verdachte.
6.
Het instituut verstrekt de gegevens slechts op schriftelijk verzoek, tenzij het een verstrekking aan de landelijke eenheid, bedoeld in het tweede lid, onder e, of de Justitiële Informatiedienst betreft. In de laatste gevallen vindt de verstrekking rechtstreeks langs geautomatiseerde weg plaats.
7.
Bij iedere verstrekking van gegevens wordt aantekening gehouden van de datum van de verstrekking, de identiteit van de verzoeker en de aard van de verstrekte gegevens.
8.
Zodra zich een omstandigheid als bedoeld in artikel 16 of 18 voordoet op grond waarvan het instituut een DNA-profiel dat in de DNA-databank is vastgelegd, dient te vernietigen, stelt het instituut de landelijke eenheid, bedoeld in het tweede lid, onder e, en de Justitiële Informatiedienst daarvan in kennis. Terstond nadat de landelijke eenheid, bedoeld in het tweede lid, onder e, en de Justitiële Informatiedienst deze kennisgeving hebben ontvangen, vernietigen zij de gegevens die bij hen over dat profiel zijn vastgelegd.