Einde inhoudsopgave
Verdrag inzake de strafrechtelijke bestrijding van corruptie
Artikel 37 Voorbehouden
Geldend
Geldend vanaf 01-07-2002
- Bronpublicatie:
27-01-1999, Trb. 2000, 130 (uitgifte: 30-10-2000, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-07-2002
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
24-06-2002, Trb. 2002, 109 (uitgifte: 01-01-2002, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal strafrecht / Bijzondere onderwerpen
1.
Iedere Staat kan, op het tijdstip van ondertekening of bij de nederlegging van zijn akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding, verklaren dat hij de gedragingen, bedoeld in de artikelen 4, 6 tot en met 8, 10 en 12, of het in artikel 5 bedoelde delict van passieve omkoping, niet of gedeeltelijk, als strafbaar feit in zijn interne recht zal aanmerken.
2.
Iedere Staat kan, op het tijdstip van ondertekening of bij de nederlegging van zijn akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding, verklaren dat hij gebruik maakt van het voorbehoud als omschreven in artikel 17, tweede lid.
3.
Iedere Staat kan, op het tijdstip van ondertekening of bij de nederlegging van zijn akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding, verklaren dat hij een verzoek om rechtshulp krachtens artikel 26, eerste lid, kan weigeren indien het verzoek een feit betreft dat de aangezochte Staat beschouwt als een politiek delict.
4.
Een Staat kan, in toepassing van het eerste, tweede en het derde lid van dit artikel, bij de in genoemde leden vermelde bepalingen niet meer dan vijf voorbehouden maken. Elk ander voorbehoud is niet toegestaan. Gelijksoortige voorbehouden met betrekking tot de artikelen 4, 6 en 10 worden beschouwd als een voorbehoud.