Einde inhoudsopgave
Europese overeenkomst inzake de bescherming van dieren tijdens internationaal vervoer (herzien)
Artikel 28 Bijzondere bepalingen voor het vervoer over water (uitgezonderd roll-on-roll-offschepen)
Geldend
Geldend vanaf 14-03-2006
- Bronpublicatie:
06-11-2003, Trb. 2007, 103 (uitgifte: 04-06-2007, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
14-03-2006
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
06-11-2003, Trb. 2007, 103 (uitgifte: 04-06-2007, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Dierenrecht / Algemeen
1.
Teneinde te waarborgen dat aan de eisen inzake het welzijn van de vervoerde dieren wordt voldaan dient de bevoegde autoriteit van het land waar het laden plaatsvindt het volgende te inspecteren alvorens inladen wordt toegestaan:
- a.
speciaal gebouwde veeschepen of daartoe omgebouwde schepen;
- b.
voorzieningen op andere schepen waarop de dieren zullen worden vervoerd.
2.
Er dient een alarm te zijn geïnstalleerd voor het uitvallen van de stroomvoorziening van de geforceerde ventilatie.
Er dient een tweede voedingsbron te zijn geïnstalleerd, gescheiden van de hoofdvoedingsbron, teneinde ervoor te zorgen dat de juiste geforceerde ventilatie gehandhaafd blijft.
3.
De dieren mogen niet op open dekken worden vervoerd, behalve in containers of andere voorzieningen die voldoende beschutting bieden tegen zeewater.
4.
Wanneer de dieren het schip op en af moeten lopen, dienen er tussen de kade en de dekken van het schip waar de dieren worden ondergebracht geschikte loopbruggen, hellingbruggen en looppaden te zijn aangebracht.
5.
Het in of uit veeschepen laden van dieren dient onder toezicht van een bevoegde veearts plaats te vinden.
6.
De dierenverblijven, hellingbruggen en looppaden dienen bij het in- en uitladen voldoende verlicht te zijn opdat de dieren kunnen zien waar ze lopen, rekening houdend met de specifieke behoeften van de soorten.
7.
Alle hokken, stallen en containers dienen direct toegankelijk te zijn voor zowel de dieren als hun begeleiders.
8.
Looppaden voor de dieren dienen geschikt te zijn voor de te vervoeren soorten; zij mogen met name geen scherpe randen of hoeken hebben en dienen zo min mogelijk uitsteeksels te hebben.
9.
Alle delen van het schip waar de dieren zijn ondergebracht, dienen te zijn uitgerust met voorzieningen die een effectieve waterafvoer waarborgen en dienen in een goede hygiënische staat te worden gehouden.
10.
Het schip dient te zijn voorzien van schoon drinkwater, gezond voer en geschikt strooisel, in hoeveelheden die toereikend zijn voor de behoeften van de dieren, rekening houdend met de duur van de zeereis.
11.
Reservevoorraden water en, in het geval van lange reizen, voer en strooisel voor de dieren dienen te worden meegenomen voor het geval van onvoorziene vertragingen.
12.
Voorraden voer en strooisel dienen zo te worden opgeslagen dat zij droog blijven en beschut zijn tegen zee- en weersinvloeden. De opslag van voer en strooisel mag geen belemmering vormen voor de ventilatie, verlichting en waterafvoer of de doorgang op looppaden.
13.
Er dient te zijn voorzien in apparatuur voor drenken en voederen die past bij het aantal en de grootte en soort van de dieren.
14.
Er dienen voorzieningen te zijn getroffen voor het afzonderen van dieren die tijdens de reis ziek worden of gewond raken.
15.
In noodgevallen dient het mogelijk te zijn een dier af te maken in overeenstemming met de bepalingen als vervat in artikel 25 van deze Overeenkomst. Er dient daartoe een voor de diersoort geschikt instrument om te doden voorhanden te zijn.