Einde inhoudsopgave
Richtlijn 2014/23/EU betreffende het plaatsen van concessieovereenkomsten
Artikel 20 Gemengde overeenkomsten
Geldend
Geldend vanaf 17-04-2014
- Bronpublicatie:
26-02-2014, PbEU 2014, L 94 (uitgifte: 28-03-2014, regelingnummer: 2014/23/EU)
- Inwerkingtreding
17-04-2014
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
26-02-2014, PbEU 2014, L 94 (uitgifte: 28-03-2014, regelingnummer: 2014/23/EU)
- Vakgebied(en)
Aanbestedingsrecht / Europees aanbestedingsrecht
Aanbestedingsrecht / Concessieovereenkomsten
1.
Concessies die zowel betrekking hebben op werken als op diensten, worden gegund in overeenstemming met de bepalingen die van toepassing zijn op het soort concessie dat het hoofdvoorwerp van de betrokken overeenkomst vormt.
Voor gemengde overeenkomsten die ten dele bestaan uit sociale en andere bijzondere diensten genoemd in bijlage IV en ten dele uit andere diensten, wordt het hoofdvoorwerp bepaald volgens welke geraamde waarde van de desbetreffende diensten de hoogste is.
2.
Wanneer de verschillende onderdelen van een bepaalde overeenkomst objectief van elkaar te scheiden zijn, zijn de leden 3 en 4 van toepassing. Wanneer de verschillende onderdelen van een bepaalde overeenkomst objectief niet van elkaar te scheiden zijn, is lid 5 van toepassing.
Wanneer een onderdeel van een overeenkomst onder artikel 346 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie of onder Richtlijn 2009/81/EG valt, is artikel 21 van deze richtlijn van toepassing.
In het geval van overeenkomsten waarmee wordt beoogd verscheidene activiteiten te omvatten, waarvan er een onder bijlage II van deze richtlijn of onder Richtlijn 2014/25/EU valt, worden de toepasselijke bepalingen vastgesteld op grond van artikel 22 van deze richtlijn respectievelijk artikel 6 van Richtlijn 2014/25/EU.
3.
In het geval van overeenkomsten die als hun hoofdvoorwerp zowel elementen die onder deze richtlijn vallen als andere elementen, kunnen de aanbestedende diensten of aanbestedende instanties besluiten om voor de afzonderlijke onderdelen afzonderlijke overeenkomsten te gunnen. Wanneer de aanbestedende diensten of de aanbestedende instanties besluiten voor onderscheiden onderdelen afzonderlijke overeenkomsten te gunnen, wordt het besluit wat betreft welk juridisch kader op elk van deze afzonderlijke overeenkomsten van toepassing is, genomen op grond van de kenmerken van het betrokken afzonderlijke onderdeel.
Wanneer de aanbestedende diensten of de aanbestedende instanties besluiten om één enkele overeenkomst te gunnen, dan is deze richtlijn, tenzij anders bepaald in 4 van dit artikel of in artikel 21, van toepassing op de daaruit voortvloeiende gemengde overeenkomst, ongeacht de waarde van de onderdelen die anders onder een ander juridisch kader zouden vallen en ongeacht het juridisch kader waaronder deze onderdelen anders zouden gevallen.
4.
In het geval van gemengde overeenkomsten die zowel elementen van concessies als elementen van onder Richtlijn 2014/24/EU vallende overheidsopdrachten of onder Richtlijn 2014/25/EU vallende opdrachten bevatten, wordt de gemengde overeenkomst gegund overeenkomstig de bepalingen van Richtlijn 2014/24/EU respectievelijk Richtlijn 2014/25/EU.
5.
Indien de verschillende onderdelen van een bepaalde overeenkomst objectief gezien niet van elkaar te scheiden zijn, wordt het toepasselijk juridisch kader bepaald door het hoofdvoorwerp van de overeenkomst.
Indien dergelijke overeenkomsten zowel elementen van een concessie voor diensten als overeenkomsten voor leveringen omvatten, wordt het hoofdvoorwerp bepaald door de diensten respectievelijk de leveringen waarvan de geraamde waarde het hoogst is.