Einde inhoudsopgave
Verdrag inzake sociale zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Kaapverdië
Artikel 13
Geldend
Geldend vanaf 01-03-1988
- Bronpublicatie:
18-11-1981, Trb. 1982, 20 (uitgifte: 15-02-1982, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-03-1988
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
10-02-1988, Trb. 1988, 14 (uitgifte: 01-01-1988, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Verdragenrecht
Internationale sociale zekerheid / Algemeen
1.
Een werknemer die aan de door de wetgeving van een der Verdragsluitende Partijen gestelde voorwaarden voor het recht op prestaties voldoet, heeft recht op prestaties gedurende een verblijf op het grondgebied van de andere Verdragsluitende Partij, wanneer zijn gezondheidstoestand onmiddellijk geneeskundige hulp noodzakelijk maakt.
2.
Een werknemer die, nadat hij recht heeft verkregen op prestaties voor rekening van het orgaan van een der Verdragsluitende Partijen, van dit orgaan toestemming heeft verkregen om zijn woonplaats over te brengen naar het grondgebied van de andere Verdragsluitende Partij, behoudt dat recht. De toestemming kan slechts worden geweigerd indien wordt vastgesteld dat verplaatsing van de betrokkene nadelig is voor zijn gezondheidstoestand of voor het ondergaan van een geneeskundige behandeling.
3.
Wanneer een werknemer, overeenkomstig het bepaalde in de voorgaande leden, recht heeft op prestaties, worden de verstrekkingen voor rekening van het bevoegde orgaan verleend door het orgaan van de woon- of verblijfplaats volgens de door laatstbedoeld orgaan toegepaste wetgeving, in het bijzonder wat betreft de omvang en de wijze van verlening van de verstrekkingen; de periode gedurende welke deze verstrekkingen worden verleend, wordt echter bepaald door de wetgeving van het bevoegde land.
4.
In de in het eerste en tweede lid van dit artikel bedoelde gevallen worden prothesen, kunstmiddelen van grotere omvang en andere belangrijke verstrekkingen, behalve in onmiskenbare spoedgevallen, slechts verschaft als het bevoegde orgaan daartoe machtiging verleent.
5.
In de in het eerste en tweede lid van dit artikel bedoelde gevallen worden de uitkeringen verleend door het bevoegde orgaan volgens de door dit orgaan toegepaste wetgeving. Deze uitkeringen kunnen door bemiddeling van het orgaan van de woon- of verblijfplaats voor rekening van het bevoegde orgaan worden verleend volgens de in een administratief akkoord vast te stellen regelen.
6.
Het bepaalde in de voorgaande leden is van overeenkomstige toepassing op de gezinsleden, wanneer zij verblijven op het grondgebied van de andere Verdragsluitende Partij of wanneer zij hun woonplaats overbrengen naar het grondgebied van de andere Verdragsluitende Partij nadat zij ziek of zwanger zijn geworden.