Einde inhoudsopgave
Verdrag van de Raad van Europa inzake het witwassen, de opsporing, de inbeslagneming en de confiscatie van opbrengsten van misdrijven en de financiering van terrorisme
Artikel 49 Ondertekening en inwerkingtreding
Geldend
Geldend vanaf 01-05-2008
- Redactionele toelichting
Hoofdstuk VII is als hoofdstuk VI gepubliceerd.
- Bronpublicatie:
16-05-2005, Trb. 2006, 104 (uitgifte: 12-05-2006, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-05-2008
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
22-09-2008, Trb. 2008, 182 (uitgifte: 01-01-2008, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Bijzondere onderwerpen
Internationaal strafrecht / Bijzondere onderwerpen
Internationaal strafrecht / Europees strafrecht en strafprocesrecht
1.
Dit Verdrag staat open voor ondertekening door de lidstaten van de Raad van Europa, door de Europese Gemeenschap en door Staten die geen lid van de Raad zijn en die hebben deelgenomen aan de opstelling van het Verdrag. Deze Staten en de Europese Gemeenschap kunnen hun instemming om te worden gebonden tot uitdrukking brengen door:
- a.
ondertekening zonder voorbehoud van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring; of
- b.
ondertekening onder voorbehoud van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring, gevolgd door bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring.
2.
De akten van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring worden nedergelegd bij de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa.
3.
Dit Verdrag treedt in werking op de eerste dag van de maand die volgt op het verstrijken van een tijdvak van drie maanden na de datum waarop zes ondertekenaars, waaronder ten minste vier lidstaten van de Raad van Europa, overeenkomstig de bepalingen van het eerste lid hun instemming door het Verdrag te worden gebonden tot uitdrukking hebben gebracht.
4.
Ten aanzien van elke ondertekenaar die later zijn instemming door dit Verdrag te worden gebonden tot uitdrukking brengt, treedt het in werking op de eerste dag van de maand die volgt op het verstrijken van een tijdvak van drie maanden na de datum waarop overeenkomstig de bepalingen van het eerste lid zijn instemming door het Verdrag te worden gebonden tot uitdrukking is gebracht.
5.
Geen van de Partijen bij de Overeenkomst van 1990 mag dit Verdrag bekrachtigen, aanvaarden of goedkeuren zonder zich ten minste gebonden te achten aan de bepalingen die overeenkomen met de bepalingen van de Overeenkomst van 1990 waaraan zij gebonden is.
6.
Met ingang van de inwerkingtreding zullen de Partijen bij dit Verdrag die tevens partij zijn bij de Overeenkomst van 1990:
- a.
de bepalingen van dit Verdrag toepassen in hun wederzijdse betrekkingen;
- b.
de bepalingen van de Overeenkomst van 1990 blijven toepassen op hun betrekkingen met andere partijen bij die Overeenkomst, die niet Partij zijn bij dit Verdrag.