Einde inhoudsopgave
Handreiking Administratieve Onteigeningsprocedure
1.1.1.1 Onteigening op grond van projectplan Waterwet
Geldend
Geldend vanaf 16-01-2016
- Bronpublicatie:
16-01-2016, Internet 2016, www.rijkswaterstaat.nl (uitgifte: 16-01-2016, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
16-01-2016
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
16-01-2016, Internet 2016, www.rijkswaterstaat.nl (uitgifte: 16-01-2016, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Onteigeningsrecht / Algemeen
Onteigeningsrecht / Onteigening
Verder kan ingevolge artikel 5.14, lid 1 van de Waterwet onteigening op grondslag van titel II of IIa mede geschieden ter uitvoering van de in een projectplan opgenomen voorzieningen, als bedoeld in artikel 5.4, tweede of vijfde lid, van die wet. Dit is alleen van toepassing als op een projectplan de wettelijke projectprocedure van toepassing is. Deze procedure is verplicht voor alle projectplannen tot aanleg, verlegging of versterking van primaire waterkeringen. De procedure is ook opengesteld voor bepaalde projecten van waterschappen, niet zijnde projecten tot aanleg of wijziging van een primaire waterkering. Daarbij wordt het aan de provincie overgelaten om te bepalen in welke gevallen de procedure mag worden toegepast. De provincie kan daarin bij verordening of krachtens die verordening door middel van een besluit van gedeputeerde staten voorzien.
Voor het starten van de administratieve onteigeningsprocedure op grond van de titels II wordt niet de eis gesteld dat de planologische grondslag van het te maken werk onherroepelijk is. Bepalend voor de toepassing van deze titels is of het werk waarvoor onteigening noodzakelijk is ook planologisch uitvoerbaar is. In dat kader onderzoekt de Kroon of het voorgenomen werk uitvoerbaar is gezien de inhoud van- en de coördinatie met de ruimtelijke plannen. In het algemeen wordt de eis gesteld dat een aanvang moet zijn genomen met de planologische inpassing van het werk ten behoeve waarvan onteigening wordt verzocht. Voor de procedure op grond van deze titels geldt dat er ten minste sprake moet zijn van een bestemmingsplan (dan wel provinciaal- of rijksinpassingsplan, een omgevingsvergunning of een tracébesluit) dat in ontwerp ter inzage is gelegd. Daarbij moeten belanghebbenden bovendien de mogelijkheid hebben gehad tot het naar voren brengen van zienswijzen van planologische aard in de planologische procedure voorafgaand aan het naar voren brengen van zienswijzen in het kader van de administratieve onteigeningsprocedure. Tenslotte moet duidelijk zijn dat de zienswijzen in de planologische procedure niet zullen leiden tot een ander ruimtebeslag van de ter onteigenen aan te wijzen onroerende zaken.