Einde inhoudsopgave
Statuut voor de personeelsleden van Europol
Aanhangsel 4 Nadere bepalingen betreffende verlof
Geldend
Geldend vanaf 01-01-1999
- Bronpublicatie:
03-12-1998, PbEG 1999, C 26 (uitgifte: 30-01-1999, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-01-1999
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
03-12-1998, PbEG 1999, C 26 (uitgifte: 30-01-1999, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Bijzondere onderwerpen
Inhoud
Afdeling 1 Vakantieverlof
Afdeling 2 Buitengewoon verlof
Afdeling 3 Reisdagen
Afdeling 1. Vakantieverlof
Artikel 1
In het jaar van indiensttreding en in dat van de beëindiging van de dienst heeft de functionaris recht op een verlof van tweeënhalve werkdag per volle dienstmaand; voor een deel van een maand heeft hij recht op een verlof van twee werkdagen indien dat deel langer is dan 15 dagen, en op één werkdag indien het 15 dagen of minder bedraagt.
Artikel 2
Het vakantieverlof kan in zijn geheel of in delen worden opgenomen, al naar gelang de wens van de functionaris en met inachtneming van het belang van de dienst. Het moet echter ten minste een tijdvak van twee achtereenvolgende weken omvatten. Aan functionarissen die in dienst treden, kan eerst verlof worden verleend nadat zij ten minste drie maanden in dienst zijn; in bijzondere gevallen die naar behoren met redenen omkleed zijn, kan de directeur het verlof reeds eerder verlenen.
Artikel 3
Indien een functionaris tijdens zijn vakantieverlof ziek wordt en deze ziekte hem zou hebben belet zijn werkzaamheden te verrichten zo hij niet met verlof was geweest, wordt het vakantieverlof verlengd met de periode van zijn arbeidsongeschiktheid, mits een medisch attest wordt overgelegd.
Artikel 4
Indien de functionaris zijn vakantieverlof anders dan om redenen van dienstbelang vóór het einde van het kalenderjaar niet volledig heeft opgenomen, kan hij ten hoogste twaalf verlofdagen naar het volgende jaar doen overboeken. Deze verlofdagen moeten tijdens het volgende jaar worden opgenomen.
Artikel 5
Wordt om redenen van dienstbelang de functionaris van vakantieverlof teruggeroepen of een verleend verlof ingetrokken, dan ontvangt hij, mits passende bewijsstukken worden overgelegd, vergoeding van de hierdoor ontstane kosten en worden hem opnieuw reisdagen toegekend.
Afdeling 2. Buitengewoon verlof
Artikel 6
1
Behalve vakantieverlof kan aan de functionaris, op zijn verzoek, buitengewoon verlof worden verleend. Onderstaande gevallen geven in het bijzonder recht op dit verlof binnen de daarbij aangegeven grenzen:
- a)
huwelijk van de functionaris: vijf dagen;
- b)
verhuizing van de functionaris: ten hoogste twee dagen;
- c)
geboorte of huwelijk van een kind: twee dagen;
- d)
overlijden van de echtgenoot: vijf dagen;
- e)
overlijden van een kind: vijf dagen;
- f)
overlijden van de vader of de moeder, respectievelijk de vader of de moeder van de echtgenoot: drie dagen;
- g)
ernstige ziekte van de echtgenoot: ten hoogste drie dagen;
- h)
ernstige ziekte van een kind: ten hoogste twee dagen.
2
In de gevallen vermeld in lid 1, onder d) tot en met h), kan de directeur het buitengewoon verlof verlengen tot ten hoogste tien dagen.
Afdeling 3. Reisdagen
Artikel 7
1
Het in afdeling 1 bedoelde vakantieverlof wordt verlengd met ten hoogste vier reisdagen voor de reis heen en terug, op basis van de gebruikelijke tijd om rechtstreeks per spoorweg of, indien zulks onmogelijk is, per vliegtuig van de plaats van bestemming naar de standplaats te reizen indien de afstand tussen beide plaatsen meer dan 350 km per spoorweg bedraagt. Voor het vakantieverlof wordt als plaats van bestemming in de zin van dit artikel de plaats van herkomst overeenkomstig aanhangsel 5, artikel 6, lid 3, beschouwd.
2
In geval van buitengewoon verlof als bedoeld in afdeling 2 worden, naar gelang van de behoeften, de eventuele reisdagen bij bijzonder besluit van de directeur vastgesteld.