Einde inhoudsopgave
Verordening (EU) nr. 1177/2010 betreffende de rechten van passagiers die over zee of binnenwateren reizen en houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 2006/2004
Artikel 11 Voorwaarden waaronder bijstand wordt verleend
Geldend
Geldend vanaf 06-01-2011
- Bronpublicatie:
24-11-2010, PbEU 2010, L 334 (uitgifte: 17-12-2010, regelingnummer: 1177/2010)
- Inwerkingtreding
06-01-2011
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
24-11-2010, PbEU 2010, L 334 (uitgifte: 17-12-2010, regelingnummer: 1177/2010)
- Vakgebied(en)
Vervoersrecht / Binnenvaart
Vervoersrecht / Personenvervoer algemeen
Vervoersrecht / Europees vervoersrecht
Vervoersrecht / Zeevervoer
1.
Vervoerders en terminalexploitanten verlenen, binnen de grenzen van hun bevoegdheid, bijstand aan gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit overeenkomstig artikel 10, en wel op onderstaande voorwaarden:
- a)
de vervoerder of de terminalexploitant wordt minstens 48 uur voordat de bijstand nodig is, met alle beschikbare middelen, inclusief langs elektronische weg of per SMS, in kennis gesteld van de behoefte van de persoon aan deze bijstand, behalve wanneer tussen passagier en vervoerder of terminalexploitant een kortere termijn is overeengekomen, en
- b)
de gehandicapte of persoon met beperkte mobiliteit meldt zich in de haven of op het aangewezen punt, bedoeld in artikel 12, lid 3:
- i)
op een door de vervoerder schriftelijk meegedeeld tijdstip, uiterlijk 60 minuten voor de gepubliceerde inschepingstijd, of
- ii)
indien er geen inschepingstijdstip is vastgesteld, uiterlijk 60 minuten voor de gepubliceerde vertrektijd, tenzij tussen passagier en vervoerder of terminalexploitant een kortere termijn is overeengekomen.
2.
In aanvulling op het bepaalde in lid 1 moeten gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit de vervoerder bij de boeking of bij de aankoop vooraf van het vervoerbewijs in kennis stellen van hun specifieke behoeften qua accommodatie, zitplaats of noodzakelijke diensten of van hun behoefte medische apparatuur mee te nemen, voor zover zij op dat tijdstip kennis hebben van die behoefte.
3.
Een kennisgeving overeenkomstig lid 1, onder a), en lid 2 kan altijd aan de reisagent of de touroperator waarbij het vervoerbewijs is gekocht, worden gedaan. Wanneer het vervoerbewijs recht geeft op meerdere reizen is één kennisgeving voldoende, mits er adequate informatie over de tijdstippen van de vervolgreizen wordt verstrekt. De passagier ontvangt een bevestiging waarin staat dat de overeenkomstig lid 1, onder a), en lid 2, vereiste kennisgeving met betrekking tot de behoefte aan bijstand heeft plaatsgevonden.
4.
Indien geen kennisgeving wordt gedaan overeenkomstig lid 1, onder a), en lid 2, leveren de vervoerders en terminalexploitanten niettemin alle redelijke inspanningen om op zodanige wijze bijstand te verlenen dat de gehandicapte of de persoon met beperkte mobiliteit kan in- en ontschepen en aan boord van het schip kan reizen.
5.
Wanneer een gehandicapte of een persoon met beperkte mobiliteit wordt vergezeld door een erkende assistentiehond, wordt de hond bij de betrokken persoon geïnstalleerd, mits de vervoerder, de reisagent of de touroperator daarvan in kennis wordt gesteld overeenkomstig de geldende nationale regels inzake het vervoer van erkende assistentiehonden aan boord van passagiersschepen, indien zulke regels bestaan.