Einde inhoudsopgave
Besluit uitkering wegens functioneel leeftijdsontslag burgerlijke ambtenaren defensie
Artikel 13
Geldend
Geldend vanaf 23-12-1998. Let op: treedt met terugwerkende kracht in werking vanaf 01-01-1998
- Bronpublicatie:
07-12-1998, Stb. 1998, 692 (uitgifte: 01-01-1998, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
23-12-1998, terugwerkend tot: 01-01-1998
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
07-12-1998, Stb. 1998, 692 (uitgifte: 01-01-1998, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Arbeidsrecht / Medezeggenschapsrecht
Ambtenarenrecht / Bijzondere onderwerpen
1.
De uitkering over een maand berekend, wordt in maandelijkse termijnen betaald. Met toestemming van de betrokkene kan de uitbetaling in langere termijnen geschieden.
2.
Zo spoedig mogelijk na het overlijden van de betrokkene aan wie uitkering is toegekend, wordt aan de weduwe of weduwnaar, van wie de overledene niet duurzaam gescheiden leefde, een bedrag uitgekeerd gelijk aan de bezoldiging over een tijdvak van drie maanden. Wordt op de uitkering een vermindering toegepast krachtens de artikelen 4a, 5, eerste lid, 6 en 12, of wordt artikel 9, derde lid, toegepast, dan is de in de eerste volzin bedoelde uitkering gelijk aan het bedrag van de uitkering die de betrokkene op de dag van het overlijden ontving, over een tijdvak van drie maanden. Ingeval recht bestaat op twee uitkeringen als bedoeld in artikel 1 , onderdeel j, en geen vermindering, anders dan krachtens artikel 5, vijfde lid, eerste volzin, krachtens enige bepaling van dit besluit wordt toegepast, wordt meerbedoelde uitkering gesteld op het bedrag van de hoogste bezoldiging, waarvan de betreffende uitkering is afgeleid, over een tijdvak van drie maanden. Indien zulks wel het geval is, wordt op het bedrag der uitkering in mindering gebracht de uitkering wegens overlijden, waarop aanspraak bestaat uit hoofde van een andere dienstbetrekking.
3.
Voor de toepassing van dit artikel wordt onder weduwe of weduwnaar mede verstaan de achtergebleven geregistreerde partner dan wel de achtergebleven partner die is aangemeld bij de Stichting Pensioenfonds ABP en door het bestuur van dat fonds als zodanig is aangemerkt.
4.
De in het derde lid bedoelde gelijkstelling is niet van toepassing indien die aanmerking als partner anders dan door overlijden van de betrokken ambtenaar is geëindigd.
5.
Laat de overledene geen weduwe of geen weduwnaar na van wie hij, onderscheidenlijk zij, niet duurzaam gescheiden leefde, dan geschiedt de uitkering van het in het tweede lid bedoelde bedrag ten behoeve van de minderjarige kinderen van de overledene, of minderjarige kinderen waarover de overledene ten tijde van het overlijden de pleegouderlijke zorg droeg.
Onder pleegouderlijke zorg wordt verstaan de zorg voor het onderhoud en de opvoeding van het kind, als was het een eigen kind, onafhankelijk van enige verplichting daartoe of van het genieten van een vergoeding daarvoor. Ontbreken ook zodanige kinderen, dan geschiedt de uitkering van het in het tweede lid bedoelde bedrag aan degenen die geheel of grotendeels afhankelijk waren van de inkomsten van de overledene.
6.
Op de uitkering, bedoeld in het tweede of derde lid, wordt in mindering gebracht het bedrag van de uitkering waarop de nagelaten betrekkingen van de gewezen ambtenaar ter zake van diens overlijden aanspraak kunnen maken krachtens artikel 62, zevende lid, van het Burgerlijk ambtenarenreglement defensie.
7.
Laat de overledene geen betrekkingen, als bedoeld in het tweede, derde of vierde lid na, dan kan het aldaar bedoelde bedrag geheel of ten dele worden uitgekeerd voor de betaling van de kosten van de laatste ziekte en van de lijkbezorging, indien zijn nalatenschap voor de betaling van die kosten ontoereikend is.