Einde inhoudsopgave
Handels- en Samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, enerzijds, en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, anderzijds
Artikel 663 Verplichting tot het nemen van voorlopige maatregelen
Geldend
Geldend vanaf 01-05-2021
- Bronpublicatie:
30-12-2020, PbEU 2021, L 149 (uitgifte: 30-04-2021, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-05-2021
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
30-04-2021, PbEU 2021, L 149 (uitgifte: 30-04-2021, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Algemeen
Ondernemingsrecht / Europees ondernemingsrecht
Douane (V)
1.
De aangezochte staat neemt, op verzoek van een andere staat die een strafrechtelijk onderzoek of strafvervolging heeft ingesteld, dan wel een onderzoek of procedure met het oog op confiscatie, de noodzakelijke voorlopige maatregelen, zoals bevriezing of inbeslagneming, ter voorkoming van de verhandeling, overdracht of vervreemding van goederen, die op een later tijdstip het voorwerp zouden kunnen vormen van een verzoek om confiscatie, of waarmee aan dat verzoek zou kunnen worden voldaan.
2.
Een staat die een verzoek om confiscatie heeft ontvangen op grond van artikel 665 neemt, indien daarom wordt verzocht, de in lid 1 van dit artikel genoemde maatregelen met betrekking tot goederen die het voorwerp vormen van het verzoek of waarmee aan dat verzoek zou kunnen worden voldaan.
3.
Indien een verzoek uit hoofde van dit artikel wordt ontvangen, neemt de aangezochte staat alle voor de onverwijlde uitvoering van het verzoek noodzakelijke maatregelen, met dezelfde snelheid en prioriteit als bij een vergelijkbaar intern geval, en stuurt hij de verzoekende staat daarvan onverwijld een bevestiging op een wijze waarvan een schriftelijke weergave kan worden overgelegd.
4.
Wanneer de verzoekende staat verklaart dat onmiddellijke bevriezing noodzakelijk is omdat er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat het betrokken goed onmiddellijk zal worden verwijderd of vernietigd, neemt de aangezochte staat binnen 96 uur na ontvangst van het verzoek alle nodige maatregelen om gehoor te geven aan het verzoek en stuurt hij de verzoekende staat daarvan onverwijld een bevestiging op een wijze waarvan een schriftelijke weergave kan worden overgelegd.
5.
Indien de aangezochte staat niet in staat is de uiterste termijnen uit hoofde van lid 4 in acht te nemen, informeert de aangezochte staat de verzoekende staat onmiddellijk en overlegt hij met de verzoekende staat over de passende vervolgstappen.
6.
Het verstrijken van de uiterste termijnen uit hoofde van lid 4 doet de vereisten waaraan de aangezochte staat uit hoofde van dit artikel moet voldoen, niet vervallen.