Einde inhoudsopgave
Besluit verstrekking financiële informatie aan ondernemingsraden 1985
Nota van toelichting
Geldend
Geldend vanaf 30-03-1985. Let op: treedt met terugwerkende kracht in werking vanaf 01-01-1985
- Bronpublicatie:
07-03-1985, Stb. 1985, 151 (uitgifte: 28-03-1985, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
30-03-1985, terugwerkend tot: 01-01-1985
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
07-03-1985, Stb. 1985, 151 (uitgifte: 28-03-1985, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Justitie
- Vakgebied(en)
Arbeidsrecht / Algemeen
Arbeidsrecht / Arbeidsovereenkomstenrecht
Ondernemingsrecht / Rechtspersonenrecht
Algemeen
Per 1 januari 1984 is de Nederlandse wetgeving met betrekking tot de jaarrekening van ondernemingen aangepast aan de vierde E.G.-richtlijn inzake het vennootschapsrecht. Hierdoor is aan Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek een nieuwe titel 8 (art. 360–404) toegevoegd welke betrekking heeft op de inhoud, de controle en de openbaarmaking van de jaarrekening en het jaarverslag van coöperatieve verenigingen, onderlinge waarborgmaatschappijen, naamloze vennootschappen en besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid. Tegelijkertijd is artikel 31a van de Wet op de ondernemingsraden, dat betrekking heeft op het verstrekken van financiële gegevens aan de ondernemingsraad, aan deze nieuwe wetgeving aangepast. Tevens is het systeem van artikel 31a belangrijk vereenvoudigd: de leden 2 tot en met 4 bevatten de informatieverplichtingen van de vier in titel 8 van Boek 2 B.W. genoemde rechtspersonen, en lid 5 bevat de informatieverplichtingen van alle andere ondernemers die een ondernemingsraad hebben ingesteld. Een ondernemer valt derhalve hetzij onder de verplichtingen van de leden 2 tot en met 4 van artikel 31a, hetzij onder de verplichtingen van het vijfde lid van dat artikel.
De in de leden 2 tot en met 4 bedoelde ondernemers moeten een jaarrekening, een jaarverslag en nog enkele andere gegevens ter bespreking aan de ondernemingsraad verstrekken. De in het vijfde lid bedoelde ondernemers moeten vervangende schriftelijke gegevens verstrekken, die bij algemene maatregel van bestuur worden aangewezen. Het onderhavige besluit strekt tot uitvoering van deze bepaling.
Het besluit is van toepassing op alle ondernemers die een ondernemingsraad hebben ingesteld en die niet de rechtsvorm hebben van een coöperatieve vereniging, een onderlinge waarborgmaatschappij, een naamloze vennootschap of een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid. Dit zijn in de eerste plaats natuurlijke personen, voorts rechtspersonen zoals verenigingen, stichtingen, publiekrechtelijke rechtspersonen, rechtspersonen naar buitenlands recht, kerkgenootschappen en hun zelfstandige onderdelen en andere genootschappen op geestelijke grondslag, en tenslotte samenwerkingsvormen zonder rechtspersoonlijkheid tussen natuurlijke personen en/of rechtspersonen zoals maatschappen, vennootschappen onder firma en commanditaire vennootschappen.
Vóór 1 januari 1984 kende artikel 31a een ander onderscheid, namelijk tussen ondernemers die wettelijk verplicht zijn een jaarrekening op te maken (lid 2 oud), en ondernemers die niet verplicht zijn een volledige jaarrekening op te maken (lid 4 oud). Wat toen een volledige jaarrekening werd genoemd heet thans een jaarrekening, en het oude begrip jaarrekening komt in het nieuwe artikel 31a niet meer voor. Volgens het oude artikel 31a kon een ondernemer zowel onder de verplichtingen van lid 2 als onder de verplichtingen van lid 4 vallen, namelijk als hij verplicht was om een jaarrekening op te maken die echter niet als een volledige jaarrekening beschouwd kon worden.
In verband hiermee bepaalde lid 4 (oud) dat ondernemers die niet verplicht zijn een volledige jaarrekening op te maken vervangende of aanvullende gegevens moeten verstrekken, die bij algemene maatregel van bestuur worden aangewezen. Aan deze bepaling is uitvoering gegeven door middel van het besluit verstrekking financiële informatie aan ondernemingsraden van 22 april 1980 (Stb. 1980, 226).
De per 1 januari 1984 in werking getreden wijzigingen in artikel 31a van de Wet op de ondernemingsraden maken het echter noodzakelijk om dit besluit te vervangen door een geheel nieuw besluit. De werkingssfeer van het nieuwe besluit wijkt enigszins af van die van het oude besluit, omdat dochtermaatschappijen als bedoeld in artikel 403 van Boek 2 B.W. thans niet meer onder het besluit vallen maar onder artikel 31a, tweede lid. Ook de betekenis van het begrip ‘vervangende gegevens’ in artikel 31a, vijfde lid (nieuw), wijkt enigszins af van de betekenis van ditzelfde begrip in artikel 31a, lid 4 (oud). Ging het in de oude bepaling alleen om gegevens ter vervanging van de jaarrekening, thans gaat het ook om gegevens ter vervanging van het jaarverslag als bedoeld in artikel 391 van Boek 2 B.W., de overige gegevens als bedoeld in artikel 392 van Boek 2 B.W., en de mededeling als bedoeld in artikel 362, zesde lid, van Boek 2 B.W. Een aantal van deze gegevens dient echter reeds op grond van andere bepalingen in hoofdstuk IV B van de Wet op de ondernemingsraden (artikelen 31 – 31c) door de ondernemer te worden verstrekt. Zo verplicht artikel 31, tweede lid, de ondernemer reeds om een aantal van de in artikel 392 van Boek 2 B.W. vermelde gegevens te verstrekken, en verplichten de artikelen 31a, eerste, zesde en zevende lid, en 31b de ondernemer reeds om gegevens te verstrekken en mededelingen te doen omtrent de algemene gang van zaken van de onderneming, welke gelijkwaardig zijn aan de voorschriften van artikel 391 van Boek 2 B.W. omtrent het jaarverslag en de mededeling van artikel 362, zesde lid, van Boek 2 B.W. Voor deze gegevens behoeft het besluit derhalve geen vervangende gegevens aan te wijzen. Wèl hebben wij het wenselijk geacht om de verstrekking van deze gegevens te doen samenvallen met de verstrekking van de gegevens ter vervanging van de jaarrekening, zodat ze in samenhang met elkaar in een overlegvergadering kunnen worden besproken (zie: de slotzin van artikel 2, artikel 3, derde lid, en de slotzin van artikel 4, eerste lid, van het besluit).
Ten aanzien van de gegevens ter vervanging van de jaarrekening is in het nieuwe besluit zoveel mogelijk aangesloten bij het oude besluit. In het nieuwe besluit is derhalve eveneens gekozen voor een summiere balans en een summiere staat van baten en lasten, beide met toelichting, welke stukken te zamen worden aangeduid met de term ‘jaarstukken’. Ook de omvang van de in de jaarstukken te verstrekken informatie wijkt niet of nauwelijks af van die in het oude besluit, en er is dus niet naar gestreefd om alle, vaak zeer gedetailleerde voorschriften van titel 8 van Boek 2 B.W. in het nieuwe besluit over te nemen.
Bij de parlementaire behandeling van het wetsontwerp tot aanpassing van de Nederlandse wetgeving aan de vierde E.G.-richtlijn inzake het vennootschapsrecht is de vraag aan de orde gesteld of de voorschriften van titel 8 van Boek 2 B.W. niet eveneens van toepassing zouden behoren te worden verklaard op stichtingen, verenigingen, niet rechtspersoonlijkheid bezittende vennootschappen en eenmanszaken. Deze voorstellen zijn door de regering afgewezen en het parlement heeft zich daartegen niet verzet. Nu de wetgever zich kort geleden heeft uitgesproken tegen het van toepassing verklaren van deze uitgebreide voorschriften van titel 8 van Boek 2 B.W. op de rechtsvormen waarvoor het nieuwe besluit geldt, hebben wij ons in dit besluit beperkt tot het geven van voorschriften om de ondernemingsraad zódanige financiële informatie te verstrekken dat aan de hand daarvan een zinvolle bespreking mogelijk is van de algemene gang van zaken van de onderneming en het ter zake door de ondernemingsleiding gevoerde beleid. Aan het nieuwe besluit ligt derhalve geen gewijzigd inzicht omtrent de strekking van deze regeling ten grondslag. Wèl is het besluit zoveel mogelijk aangepast aan de terminologie en systematiek van titel 8 van Boek 2 B.W.
Gehandhaafd is de bepaling dat de jaarstukken binnen zes maanden na afloop van het boekjaar moeten worden verstrekt. Aan een mogelijkheid voor het verlenen van uitstel op grond van bijzondere omstandigheden, als bedoeld in de artikelen 58, 101 en 210, eerste lid, van Boek 2 B.W., bestaat ons inziens geen behoefte. De ondernemer die wegens bijzondere omstandigheden niet in staat is om tijdig de jaarstukken te verstrekken, dient die bijzondere omstandigheden aan de ondernemingsraad uiteen te zetten. Verlenging van de zes maanden-termijn door de algemene vergadering van een vereniging op grond van artikel 48, eerste lid, van Boek 2 B.W., kan voor de vereniging een reden opleveren om de jaarstukken op een later tijdstip, zodra deze zijn vastgesteld, aan de ondernemingsraad te verstrekken. Indien de ondernemingsraad desondanks van mening is dat de ondernemer in gebreke is met de naleving van het besluit, kan hij zich na voorafgaande bemiddeling van de bedrijfscommissie tot de kantonrechter wenden (artikel 36). Deze mogelijkheid bestaat niet alleen wanneer de ondernemer niet of niet tijdig de jaarstukken aan de ondernemingsraad verstrekt, maar ook wanneer de ondernemingsraad van oordeel is dat de hem verstrekte jaarstukken niet voldoen aan de daaromtrent in dit besluit gestelde voorschriften. De kantonrechter kan de ondernemer dan de verplichting opleggen om de jaarstukken te verbeteren (artikel 36, zevende lid). Voor het instellen van deze vordering geldt geen termijn. Naast de procedure van artikel 36 van de Wet op de ondernemingsraden bestaat voor ondernemingsraden van de in titel 8 van Boek 2 B.W. genoemde rechtspersonen en van kredietinstellingen ongeacht de rechtsvorm, de mogelijkheid om binnen twee maanden na de vaststelling, goedkeuring of openbaarmaking van de jaarrekening bij de ondernemingskamer van het gerechtshof te Amsterdam een vordering tot verbetering van de jaarrekening in te dienen (artikelen 999 e.v. Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering).
Voorts bevat het nieuwe besluit — evenals het oude besluit — een bepaling omtrent het verstrekken van een accountantsverklaring (artikel 6), die deel uitmaakt van de in artikel 392 van Boek 2 B.W. en in het tweede lid van artikel 31a bedoelde overige gegevens. Tenslotte bevat het nieuwe besluit nog bepalingen omtrent het verstrekken van groepsgegevens (artikel 7) en segmentatiegegevens (artikel 8), welke bepalingen zijn ontleend aan het derde en vierde lid van artikel 31a, die in het vijfde lid van overeenkomstige toepassing zijn verklaard.
Het besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 1985. Dit betekent dat de door de ondernemer te verstrekken financiële informatie over het boekjaar 1984 en volgende jaren op dit besluit moet zijn gebaseerd.
Artikelen
Artikel 2
Artikel 2 van het besluit bepaalt voor natuurlijke personen, dat de te verstrekken jaarstukken betrekking moeten hebben op de onderneming waarvoor de ondernemingsraad is ingesteld. Dat wil zeggen dat de balans alleen betrekking behoeft te hebben op het in de onderneming gestoken deel van het vermogen van de ondernemer, en dat de staat van baten en lasten alleen betrekking behoeft te hebben op het met de onderneming behaalde resultaat. De reden voor deze beperking is gelegen in de bescherming van de privézaken van de ondernemer, zodat de omvang van zijn privévermogen en van zijn privé-inkomsten en uitgaven niet aan de ondernemingsraad behoeft te worden meegedeeld. Echter: niet alleen de privégegevens van de ondernemer maar ook alle overige vermogensbestanddelen en inkomsten en uitgaven die niet op de betrokken onderneming betrekking hebben, zijn aan het inzicht van de ondernemingsraad onttrokken.
Heeft een natuurlijk persoon meer dan één onderneming waarvoor een ondernemingsraad is ingesteld, dan dient hij derhalve aan iedere ondernemingsraad de jaarstukken van de betrokken onderneming te verstrekken.
Artikel 3
Artikel 3, eerste lid, van het besluit bepaalt voor rechtspersonen, dat de te verstrekken jaarstukken betrekking moeten hebben niet op de door de rechtspersoon in stand gehouden onderneming, maar op de rechtspersoon zelf. Deze bepaling heeft betrekking op verenigingen, stichtingen, publiekrechtelijke rechtspersonen en rechtspersonen naar buitenlands recht, die in Nederland een onderneming hebben die niet in stand wordt gehouden door een Nederlandse rechtspersoon.
Houdt zo'n rechtspersoon meer dan één onderneming in stand waarvoor een ondernemingsraad is ingesteld, dan dient hij derhalve aan iedere ondernemingsraad dezelfde jaarstukken betreffende de rechtspersoon te verstrekken. Daarnaast moet hij op grond van artikel 8 van het besluit aan elke ondernemingsraad aanvullende gegevens verstrekken over de bijdrage van de betrokken onderneming aan het totale resultaat, welke gegevens uiteraard per onderneming verschillend zijn.
In het tweede lid van artikel 3 is een uitzondering gemaakt voor kerkgenootschappen en hun zelfstandige onderdelen en andere genootschappen op geestelijke grondslag. Deze rechtspersonen kunnen derhalve, evenals natuurlijke personen, volstaan met het verstrekken van jaarstukken betreffende de onderneming waarvoor de ondernemingsraad is ingesteld. De uitzondering voor kerkgenootschappen en hun zelfstandige onderdelen en andere genootschappen op geestelijke grondslag houdt verband met de aard van kerkelijke verhoudingen en de bijzondere positie die deze rechtspersonen in verband daarmee in het rechtspersonenrecht innemen (zie artikelen 2 en 18 van Boek 2 B.W.). Zij hebben derhalve de keuze tussen het verstrekken van jaarstukken betreffende de gehele rechtspersoon of het verstrekken van jaarstukken betreffende de onderneming.
Artikel 4
Dit artikel heeft betrekking op samenwerkingsvormen zonder rechtspersoonlijkheid tussen twee of meer natuurlijke personen en/of rechtspersonen zoals maatschappen, vennootschappen onder firma en commanditaire vennootschappen. Het woord ‘personen’ in het eerste lid heeft zowel betrekking op natuurlijke personen als op rechtspersonen. Onder rechtspersonen zijn hier alle rechtspersonen begrepen, dus ook de coöperatieve vereniging, de onderlinge waarborgmaatschappij, de naamloze vennootschap en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, die voor hun eigen ondernemingsraden niet onder de werking van dit besluit vallen (artikel 1, onder a).
De personen die te zamen werkzaamheden verrichten zijn de maten van een maatschap of de volledig aansprakelijke vennoten bij een vennootschap onder firma of een commanditaire vennootschap. Bij een commanditaire vennootschap verrichten alleen de beherende vennoten werkzaamheden en de commanditaire vennoten niet (artikel 20 Wetboek van Koophandel). Een commanditaire vennootschap met slechts één beherend vennoot valt derhalve niet onder artikel 4, maar dient voor de toepassing van de Wet op de ondernemingsraden en van dit besluit gelijkgesteld te worden met de beherend vennoot zelf. Is de beherend vennoot een natuurlijk persoon, dan valt de commanditaire vennootschap onder de werking van artikel 2 van dit besluit. Is de beherend vennoot een rechtspersoon, dan valt de commanditaire vennootschap — afhankelijk van de rechtsvorm — hetzij onder de werking van artikel 31a, tweede tot en met vierde lid, van de Wet op de ondernemingsraden, hetzij onder de werking van artikel 3 van dit besluit.
De aan de ondernemingsraad te verstrekken jaarstukken moeten betrekking hebben op de maatschap of de niet rechtspersoonlijkheid bezittende vennootschap, d.w.z. de balans moet betrekking hebben op het gemeenschappelijk maatschaps- of vennootschapsvermogen, en de staat van baten en lasten op het resultaat van de maatschap of vennootschap. Evenals bij natuurlijke personen zijn ook hier het privévermogen en de privé-inkomsten en uitgaven van de maten en vennoten onttrokken aan het inzicht van de ondernemingsraad. De verplichting tot informatieverstrekking aan de ondernemingsraad rust op ieder der maten of volledig aansprakelijke vennoten. Commanditaire vennoten zijn dus niet verplicht tot informatieverstrekking aan de ondernemingsraad. Bij een maatschap is elk van de maten hoofdelijk aansprakelijk voor de naleving van de verplichting tot informatieverstrekking. Hetzelfde geldt voor de volledig aansprakelijke vennoten bij een vennootschap onder firma of een commanditaire vennootschap.
Het is mogelijk dat de maten of volledig aansprakelijke vennoten ook zelf — buiten het maatschaps- of vennootschapsverband om — een onderneming in stand houden waarvoor een ondernemingsraad is ingesteld. De financiële gegevens van die onderneming behoeven niet aan de ondernemingsraad van de maatschap of vennootschap te worden verstrekt. Wanneer de financiële gegevens van een vennootschap onder firma of een commanditaire vennootschap echter zijn opgenomen in een groepsjaarrekening, dan moet deze groepsjaarrekening met het groepsjaarverslag ook aan de ondernemingsraad van de vennootschap onder firma of commanditaire vennootschap worden verstrekt (artikel 7, tweede volzin). Wanneer de maatschap of niet-rechtspersoonlijkheid bezittende vennootschap zelf meer dan één onderneming in stand houdt waarvoor een ondernemingsraad is ingesteld, dan moeten aan iedere ondernemingsraad de jaarstukken van de maatschap of vennootschap worden verstrekt. Daarnaast moeten dan nog aan elke ondernemingsraad aanvullende gegevens worden verstrekt over de bijdrage van de betrokken onderneming aan het totale resultaat (artikel 8).
Bij grote maatschappen en vennootschappen komt het in de praktijk voor dat niet iedere maat of vennoot is staat is om aan deze verplichting te voldoen, omdat de maatschap of vennootschap een (dagelijks) bestuur heeft dat namens de maten of vennoten het overleg voert met de ondernemingsraad. Voor die gevallen is in het tweede lid van artikel 4 bepaald, dat de verplichting tot informatieverstrekking dan rust op het bestuur van de maatschap of vennootschap. Voldoet het bestuur echter niet aan zijn verplichtingen, dan blijven alle maten of vennoten hiervoor hoofdelijk aansprakelijk.
Artikel 5
De algemene vereisten waaraan de jaarstukken moeten voldoen zijn te vinden in artikel 5 van het besluit. De eerste twee leden van deze bepaling zijn ontleend aan artikel 362 van Boek 2 B.W., het derde lid aan artikel 384 en het vierde lid aan artikel 363.
Het vereiste dat de jaarstukken een zodanig inzicht moeten geven dat de ondernemingsraad zich een verantwoord oordeel kan vormen omtrent het vermogen en het resultaat — waaronder bij een niet op het maken van winst gerichte onderneming de uitkomsten van het dienstverleningsproces worden verstaan —, kan ertoe leiden dat de ondernemer aanvullende gegevens moet verstrekken, die niet zijn vermeld in de artikelen 9–12 van het besluit. Deze bepalingen bevatten dan ook minimum-voorschriften waaraan de jaarstukken ten minste dienen te voldoen.
In artikel 10, tweede en derde lid, van het besluit zijn enkele gegevens genoemd die in de toelichting op de balans moeten worden vermeld. Daarnaast kunnen er echter nog andere belangrijke financiële verplichtingen zijn waardoor de ondernemer zich voor een aantal jaren jegens derden heeft verbonden, zoals die welke voortvloeien uit langlopende overeenkomsten of uit gestelde zekerheden, waarvan de vermelding in de toelichting op de balans eveneens noodzakelijk is voor het vormen van een verantwoord oordeel omtrent de vermogenspositie van de ondernemer.
De verstrekking van aanvullende gegevens kan ook noodzakelijk zijn bij niet-rechtspersonen, omdat privéschuldeisers zich daar geheel of ten dele kunnen verhalen op het in de onderneming gestoken vermogen. De daaraan voor de vermogenspositie en continuïteit van de onderneming verbonden risico's kunnen met zich mee brengen dat de ondernemer daaromtrent aan de ondernemingsraad aanvullende gegevens moet verstrekken. In dit verband is het voor de ondernemingsraad van een maatschap of niet rechtspersoonlijkheid bezittende vennootschap van belang om inzicht te hebben in de financiële verhouding tussen de maatschap, resp. vennootschap en de individuele maten en vennoten. Deze financiële verhouding zal derhalve in de toelichting op de balans moeten worden vermeld.
Voorts kunnen in privé aangegane schulden en in privé verstrekte garanties een risico voor de continuïteit van de onderneming betekenen. Wanneer een natuurlijk persoon, de maten van een maatschap of de vennoten van een niet rechtspersoonlijkheid bezittende vennootschap buiten het ondernemings-, maatschaps- of vennootschapsverband om, nog één of meer andere ondernemingen in stand houden, dan kunnen de in het kader van die andere onderneming(en) aangegane schulden en verstrekte garanties evenzeer een risico voor de continuïteit van de onderneming betekenen. Indien een risico voor de continuïteit van de onderneming aanwezig is, dan is het voor een verantwoord oordeel van de ondernemingsraad noodzakelijk dat hij daarin inzicht heeft, en dan moet de ondernemer daarover op grond van artikel 5, eerste lid, van het besluit, dus aanvullende gegevens verstrekken in de toelichting op de balans. Of buiten ondernemingsverband, resp. maatschaps- of vennootschapsverband, aangegane schulden en verstrekte garanties een risico voor de continuïteit van de onderneming opleveren, hangt af van de omvang van de activa buiten ondernemingsverband, resp. maatschaps- of vennootschapsverband.
Een negatief saldo van deze posten dat in verhouding tot het op de balans vermelde eigen vermogen van de onderneming, resp. maatschap of vennootschap, van niet te verwaarlozen betekenis is, betekent een risico voor de continuïteit. In dat geval zal de ondernemer krachtens het algemene beginsel van artikel 5, eerste lid, de hiervoor vermelde schulden en garanties met het negatief saldo in de toelichting op de balans moeten vermelden.
De bepaling dat de jaarstukken in de Nederlandse taal moeten zijn gesteld is vooral van belang voor rechtspersonen naar buitenlands recht die onder de werking van dit besluit vallen. Indien de jaarstukken zijn gesteld in een andere voor de leden van de ondernemingsraad begrijpelijke taal, zal de ondernemingsraad echter geen behoefte hebben aan een vertaling. De overige leden van artikel 5 van het besluit spreken voor zich en behoeven geen nadere toelichting.
Artikel 7
Deze bepaling omtrent het verstrekken van groepsgegevens is ontleend aan het derde lid van artikel 31a. Aangezien de aanwezigheid van een groepsjaarrekening bij de ondernemers op wie het besluit betrekking heeft slechts in beperkte mate zal voorkomen, is de volgorde van artikel 31a, derde lid, in artikel 7 van het besluit omgedraaid. Een groepsjaarrekening in de zin van artikel 379, zesde lid, kan aanwezig zijn indien een vennootschap onder firma, een commanditaire vennootschap of een rechtspersoon naar buitenlands recht deel uitmaakt van een groep rechtspersonen met een coöperatieve vereniging, een onderlinge waarborgmaatschappij, een naamloze vennootschap of een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid aan de top. De groepsjaarrekening is dan de geconsolideerde jaarrekening van deze rechtspersoon.
Artikelen 9 en 10
De artikelen 9 en 10 bevatten voorschriften waaraan de balans en de toelichting daarop tenminste dienen te voldoen. Inhoudelijk wijken deze voorschriften slechts in geringe mate af van de overeenkomstige voorschriften in het oude besluit.
De indeling van het eerste lid van artikel 9 is echter aangepast aan artikel 364 van Boek 2 B.W., en de indeling van het eerste lid van artikel 10 is aangepast aan artikel 366.
Artikel 9, lid 1, onder a
Onder deelneming wordt verstaan: kapitaalverschaffing door de ondernemer of door een dochtermaatschappij van de ondernemer in een rechtspersoon met het doel ten dienste van de werkzaamheden van de eigen onderneming duurzaam verbonden te zijn met die rechtspersoon. Het bestaan van een deelneming wordt vermoed, indien de kapitaalverschaffing van de ondernemer alleen of te zamen met een dochtermaatschappij ten minste een vijfde gedeelte van het geplaatste kapitaal van de rechtspersoon bedraagt. Eveneens wordt van een deelneming gesproken, indien de ondernemer of een dochtermaatschappij van de ondernemer vennoot (vennote) is van een niet rechtspersoonlijkheid bezittende vennootschap.
Deze omschrijving is ontleend aan de artikelen 54a, 76 en 187 van Boek 2 B.W.
Artikel 9, lid 1, onder c
Onder het eigen vermogen van een maatschap wordt verstaan: het saldo van het aan de maten in gemeenschap toebehorende maatschapsvermogen. Onder het eigen vermogen van een vennootschap onder firma wordt verstaan: het saldo van het afgescheiden vermogen van de vennootschap onder firma, waaronder bij een commanditaire vennootschap mede wordt verstaan het door de commanditaire vennoten ingebrachte vermogen.
Onder schulden op lange termijn worden verstaan: schulden met een resterende looptijd van meer dan één jaar.
Onder schulden op korte termijn worden verstaan: schulden met een resterende looptijd van ten hoogste één jaar.
Artikel 10, lid 3
De bepaling van het derde lid van artikel 10 heeft betrekking op garanties die gegeven zijn voor schulden van deelnemers en derden. Daaronder worden bij een maatschap of niet rechtspersoonlijkheid bezittende vennootschap dus mede verstaan de maten of vennoten in privé. De bepaling is ontleend aan artikel 376 van Boek 2 B.W.
Artikelen 11 en 12
De artikelen 11 en 12 bevatten voorschriften waaraan de staat van baten en lasten en de toelichting daarop ten minste dienen te voldoen. Deze voorschriften wijken slechts weinig af van de overeenkomstige voorschriften in het oude besluit, maar zijn enigszins aangepast aan de artikelen 363 en 377 van Boek 2 B.W.
Onder subsidies worden zowel exploitatiesubsidies als eenmalige subsidies begrepen.
Artikel 13
Voor een aantal ondernemingen gelden bij of krachtens wet specifieke voorschriften voor het opstellen van financiële jaarstukken. Deze ondernemingen zijn ziekenhuizen, woningcorporaties, banken en verzekeringsmaatschappijen. Voor deze ondernemingen gelden bijzondere wetten en besluiten, die in het algemeen meer gedetailleerde voorschriften bevatten omtrent het opstellen van financiële jaarstukken dan de minimumvoorschriften omtrent de jaarstukken in het onderhavige besluit; in een enkel geval wijken zij daarvan af. Aangezien de financiële jaarstukken van ziekenhuizen, woningcorporaties, banken en verzekeringsmaatschappijen openbaar plegen te worden gemaakt, lijkt het wenselijk om deze voorschriften tevens te gebruiken voor de informatievoorziening aan de ondernemingsraad. Ziekenhuisvoorzieningen en woningcorporaties waarvoor een ondernemingsraad is ingesteld vallen altijd onder de werking van dit besluit omdat zij in stand worden gehouden door een vereniging, stichting of publiekrechtelijke rechtspersoon. Bij banken en verzekeringsmaatschappijen ligt dat anders: de meeste van deze ondernemingen worden gedreven in de rechtsvorm van een naamloze vennootschap, een besloten vennootschap, een coöperatieve vereniging of een onderlinge waarborgmaatschappij. Voor die banken en verzekeringsmaatschappijen zijn de bepalingen van dit besluit derhalve niet van toepassing, maar geldt, indien zij een ondernemingsraad hebben ingesteld, artikel 31a, tweede tot en met vierde lid, van de Wet op de ondernemingsraden. Er zijn daarnaast echter een aanzienlijk aantal bank- en verzekeringsbedrijven die in stand worden gehouden door een stichting of een rechtspersoon naar buitenlands recht, waarvoor, indien zij een ondernemingsraad hebben ingesteld, de bepalingen van dit besluit wèl gelden. Hetzelfde geldt voor banken die vennootschap onder firma of commanditaire vennootschap zijn. Voor ziekenhuizen, woningcorporaties, banken en verzekeringsmaatschappijen vervangen de bijzondere voorschriften slechts de voorschriften van de artikelen 9 tot en met 12 van dit besluit, de overige bepalingen van dit besluit gelden wèl voor hen.
Lid 1
Artikel 1 van de Wet ziekenhuisvoorzieningen (Stb. 1971, 268) bepaalt wat wordt verstaan onder een ziekenhuisvoorziening, waarvoor het besluit jaarrekening ziekenhuisvoorzieningen 1984 (Stcrt. 1983, 252) geldt.
In de regel zal een ziekenhuisvoorziening samenvallen met een ‘onderneming’ in de zin van de Wet op de ondernemingsraden. Het is echter mogelijk dat een ziekenhuisvoorziening twee of meer ondernemingen omvat. In dat geval verplicht artikel 8 van het besluit de ondernemer om per onderneming aanvullende gegevens te verstrekken. Het is ook mogelijk dat een ondernemingsraad is ingesteld voor twee of meer ziekenhuisvoorzieningen. In dat geval is de ondernemer op grond van artikel 2 van het besluit jaarrekening ziekenhuisvoorzieningen 1984 verplicht de jaarrekening per ziekenhuisvoorziening uit te splitsen, en deze gegevens op grond van artikel 13, eerste lid, van het onderhavige besluit, aan de ondernemingsraad te verstrekken. Op grond van artikel 34 van het besluit jaarrekening ziekenhuisvoorzieningen 1984 moet de jaarrekening te zamen met de accountantsverklaring ter provinciale griffie en bij de Stichting Nationaal Ziekenhuisinstituut voor een ieder ter inzage gelegd worden.
Lid 2
Artikel 59 van de Woningwet bepaalt dat verenigingen en stichtingen kunnen worden toegelaten als instellingen, uitsluitend in het belang van de volkshuisvesting werkzaam.
Het besluit toegelaten instellingen volkshuisvesting (Stb. 1976, 469) bepaalt dat toegelaten instellingen jaarlijks binnen zes maanden na afloop van het boekjaar een beredeneerd verslag van hun werkzaamheden en een jaarrekening aan burgemeester en wethouders moeten zenden (artikel 26) en de huurders en bewoners van haar woningen in de gelegenheid moeten stellen daarvan kennis te nemen (artikel 31).
De voorschriften waaraan het beredeneerd verslag van de werkzaamheden en de jaarrekening van toegelaten instellingen moeten voldoen zijn neergelegd in een beschikking van 26 april 1977 (Stcrt. 1977, 81). Deze voorschriften zijn zodanig dat de ondernemingsraad van een woningcorporatie zich uit het beredeneerd verslag en de jaarrekening een verantwoord oordeel kan vormen omtrent de financiële positie van de woningcorporatie.
Lid 3
Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wet toezicht kredietwezen, is iedere kredietinstelling verplicht jaarlijks binnen zes maanden na afloop van het boekjaar een jaarrekening, bestaande uit een balans en een winsten verliesrekening met als bijlage een toelichting op deze stukken, bij De Nederlandsche Bank in te dienen en ten kantore van het handelsregister neer te leggen. Kredietinstellingen moeten zijn ingeschreven in een door De Nederlandsche Bank gehouden register (artikel 12 Wet toezicht kredietwezen). De inhoud van de jaarrekening dient te voldoen aan de door De Nederlandsche Bank op grond van artikel 11, tweede lid, van de Wet toezicht kredietwezen vastgestelde modellen.
Voor in Nederland gevestigde ondernemers heeft de jaarrekening betrekking op het gehele — al dan niet internationale — bedrijf van de ondernemer. Voor in het buitenland gevestigde ondernemers heeft de jaarrekening slechts betrekking op het bedrijf in Nederland van de ondernemer (artikel 1, vijfde lid, Wet toezicht kredietwezen). In het eerste geval is de ondernemer op grond van artikel 8 van het besluit, verplicht om aanvullende gegevens over de Nederlandse onderneming te verstrekken. Voor het tweede geval is in de tweede volzin van artikel 13, derde lid, bepaald dat de ondernemer verplicht is om aanvullende gegevens over zijn totale bedrijf te verstrekken.
Indien De Nederlandsche Bank een in het buitenland gevestigde ondernemer op grond van artikel 8 of artikel 11, vierde lid, van de Wet toezicht kredietwezen, ontheffing heeft verleend van de verplichting om een jaarrekening voor zijn bedrijf in Nederland in te dienen, mag de ondernemer in plaats daarvan de concernjaarrekening, te zamen met aanvullende gegevens op grond van artikel 8 van het besluit, verstrekken.
Lid 4
Ondernemers die het levensverzekeringsbedrijf of het schadeverzekeringsbedrijf uitoefenen zijn op grond van artikel 28 van de Wet op het Levensverzekeringbedrijf (Stb. 1922, 716), resp. artikel 23 van de Wet op het schadeverzekeringsbedrijf verplicht om jaarlijks een verslag op te maken, dit toe te zenden aan de Verzekeringskamer, en desgevraagd afschriften ter beschikking van hun verzekeringnemers te stellen.
Het verslag bij de Verzekeringskamer ligt ter inzage voor een ieder. In het verslag zijn staten opgenomen, waarvan de modellen zijn vastgesteld bij algemene maatregel van bestuur.
Ten aanzien van een Nederlandse verzekeringsmaatschappij geeft het verslag uitgebreide financiële informatie over het totale bedrijf van de betrokken verzekeringsmaatschappij. Het verslag van een buitenlandse verzekeringsmaatschappij heeft daarentegen slechts betrekking op haar Nederlandse bedrijf. Daarom is deze op grond van de tweede volzin van artikel 13, vierde lid, verplicht om aanvullende gegevens over haar totale bedrijf te verstrekken. Naar verwachting zullen de Wet op het Levensverzekeringbedrijf en de Wet op het schadeverzekeringsbedrijf in de toekomst worden vervangen door een Wet toezicht verzekeringsbedrijf. De op grond van die wettelijke regeling door verzekeringsmaatschappijen te verstrekken financiële gegevens treden dan in de plaats van de thans vermelde verslagen op grond van de Wet op het Levensverzekeringbedrijf en de Wet op het schadeverzekeringsbedrijf.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
J. de Koning
De Minister van Justitie,
F. Korthals Altes