Einde inhoudsopgave
Besluit onroerende zaken omzetbelasting
3.2.1 Begrip ‘gebouw’ (§ 3.2, onderdeel b)
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2024
- Bronpublicatie:
12-12-2023, Stcrt. 2003, 31602 (uitgifte: 14-12-2003, regelingnummer: 2023-26908)
- Inwerkingtreding
01-01-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
12-12-2023, Stcrt. 2003, 31602 (uitgifte: 14-12-2003, regelingnummer: 2023-26908)
- Vakgebied(en)
Omzetbelasting / Belastingplichtige en -schuldige
Omzetbelasting / Levering van goederen en diensten
Omzetbelasting / Vrijstelling
In de wet1. en de btw-richtlijn2. is het begrip ‘gebouw’ omschreven als: ieder bouwwerk dat vast met de grond is verbonden. Uit de wetsgeschiedenis bij artikel 11, vijfde lid, onderdeel a, van de wet volgt dat het begrip ‘bouwwerk’ niet alleen betrekking heeft op woningen en bedrijfspanden, maar ook op constructies zoals bruggen, viaducten, straten, wegen, pleinen, atletiekbanen en kunstgrasvelden.3. Ook constructies die zich (gedeeltelijk) onder de grond of het water bevinden, zoals tunnels, sluizen, parkeergarages, leidingen voor gas, elektra, water en kabelnetwerken, vormen een ‘bouwwerk’.4. Slechts als een bouwwerk vast verbonden is met de grond kwalificeert het bouwwerk als gebouw. Een bouwwerk dat vast met de grond is verbonden maar nog niet is voltooid vormt voor de btw-heffing (al) een gebouw. Te denken valt aan een half afgebouwd gebouw of een constructie die onderdeel vormt van een nog te bouwen gebouw zoals de fundering van een gebouw. Het is niet noodzakelijk dat een zaak onlosmakelijk met de grond is verbonden.5. Vast verbonden met de grond wil zeggen: niet makkelijk te demonteren of te verplaatsen, te weten zonder inspanningen en zonder aanzienlijke kosten.6. Dit sluit gemakkelijk verplaatsbare (roerende) zaken uit van het begrip gebouw. Het kan hierbij bijvoorbeeld gaan om portacabins, woonboten en stacaravans. Uit de jurisprudentie van het HvJ kan worden afgeleid dat wel sprake is van de verhuur van een gebouw bij de verhuur van een woonboot met de bijbehorende ligplaats en aanlegsteiger, die aan de oever en de bodem is vastgemaakt met kabels die niet gemakkelijk kunnen worden losgemaakt, op een afgebakende en identificeerbare ligplaats ligt en blijkens de bewoordingen van de huurovereenkomst uitsluitend bestemd is om aldaar duurzaam te worden gebruikt.7.
Klinkerbestrating die onderdeel uitmaakt van een geheel waarbij bijvoorbeeld de toplaag is afgegraven en dat verder bestaat uit drainage en terreinverlichting, kwalificeert als een gebouw. Ook klinkerbestrating met een fundering die in asfalt is ingelegd is een gebouw. Als sprake is van een terrein met klinkers die geen onderdeel uitmaken van een geheel en die eenvoudig zijn te verwijderen, is geen sprake van een gebouw. Dit geldt ook voor een terrein dat is voorzien van stelconplaten.
Een gebouw wordt in al zijn samenstellende delen beschouwd als onroerende zaak. Dat wil zeggen dat ook bij het gebouw behoren geïnstalleerde elementen die een integrerend deel uitmaken van het gebouw, of daarin blijvend zijn geïnstalleerd, zodanig dat zonder deze elementen het gebouw onvolledig zou zijn of dat deze elementen niet zonder vernietiging of wijziging van het gebouw kunnen worden verplaatst (zie § 3.2.2).
Voor de btw-heffing wordt geacht geen gebouw te zijn geleverd, maar onbebouwde grond (zie § 4.4.2 voor het begrip ‘onbebouwde grond’), als op het moment van de (juridische) levering fysiek weliswaar nog een oud gebouw aanwezig is, maar de sloop van het gebouw behoort tot de door de leverancier tegenover de afnemer overeengekomen prestatie.8.
Een gebouw kan door sloop de functie van gebouw verliezen, waardoor het restant niet kan worden beschouwd als een oud gebouw.9.
Voetnoten
Artikel 11, vijfde lid, onderdeel a, van de wet.
HvJ 16 januari 2003, C-315/00 (Maierhofer), ECLI:EU:C:2003:23.
HvJ 15 november 2012, C-532/11 (Leichenich), ECLI:EU:C:2012:720, pt. 23.
HvJ 15 november 2012, C-532/11 (Leichenich), ECLI:EU:C:2012:720.
HvJ 19 november 2009, C-461/08 (Don Bosco), ECLI:EU:C:2009:722 en HvJ 4 september 2019, C-71/18 (KPC Herning), ECLI:EU:C:2019:660.
HR 5 oktober 2018, nr. 16/04577, ECLI:NL:HR:2018:1866.