HR, 29-11-2000, nr. 35 535
ECLI:NL:HR:2000:AA8601
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
29-11-2000
- Zaaknummer
35 535
- LJN
AA8601
- Vakgebied(en)
Belastingen van lagere overheden (V)
Milieubelastingen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2000:AA8601, Uitspraak, Hoge Raad, 29‑11‑2000; (Cassatie)
- Wetingang
- Vindplaatsen
BNB 2001/37 met annotatie van G.J. van Leijenhorst
WFR 2000/1775
V-N 2001/3.26 met annotatie van Redactie
NTFR 2000/1848 met annotatie van Mr. E.P.J. Wasch
Uitspraak 29‑11‑2000
Inhoudsindicatie
-
Nr. 35535
29 november 2000
gewezen op het beroep in cassatie van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vlissingen tegen de uitspraak van het Gerechtshof te ‘s-Gravenhage van 23 juni 1999 betreffende na te melden aan Stichting X voor het jaar 1995 opgelegde aanslagen in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Vlissingen.
1. Aanslagen, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende zijn voor het jaar 1995 wegens het genot krachtens eigendom en het gebruik van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als a-straat 1 te Q, op één aanslagbiljet verenigde aanslagen in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Vlissingen opgelegd naar een heffingsmaatstaf van f 16.500.000,--, welke aanslagen na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vlissingen (hierna: B en W) zijn gehandhaafd.
Belanghebbende is van de uitspraak van B en W in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft die uitspraak vernietigd en heeft de aanslagen verminderd tot aanslagen naar een heffingsmaatstaf van f 12.825.000,--. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
B en W hebben tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
Belanghebbende is eigenaar en exploitant van een verzorgingshuis voor bejaarden. Het gebouw bestaat uit een drietal delen: een tussenvleugel gebouwd in 1957/58 en gerenoveerd in 1984, een westvleugel gesticht in 1967, en een noord- en oostvleugel gebouwd in 1984.
Als heffingsmaatstaf geldt de gecorrigeerde vervangingswaarde van de onroerende zaak.
3.2. Het Hof heeft in onderdeel 6.4.2 van zijn uitspraak geoordeeld dat voor de berekening van de vervangingswaarde van het uit 1967 daterende deel van de onroerende zaak - waarmede het Hof blijkens de tweede zin van onderdeel 6.7 klaarblijkelijk het oog heeft op de zogenoemde westvleugel - moet worden uitgegaan van een investering van f 1.500,-- per m², overeenkomstig het standpunt van belanghebbende. Het heeft de door B en W bepleite investering van f 1.721,-- per m² te hoog geoordeeld omdat daarbij onvoldoende rekening is gehouden met het gegeven dat de vervangingswaarde van een verzorgingshuis dat identiek is aan het onderhavige, bijgevolg met een kleiner oppervlak per kamer en minder ruime gangen en deuren dan volgens de op de waardepeildatum 1 januari 1991 geldende (ruimere) normen, lager ligt dan de vervangingswaarde van een zodanig verzorgingshuis indien dat zou zijn gebouwd dan wel ontworpen naar de anno 1991 geldende voorschriften met betrekking tot de bouw van verzorgingshuizen.
Vervolgens heeft het Hof in onderdeel 6.7 van zijn uitspraak met betrekking tot onder meer die uit 1967 daterende westvleugel een aanzienlijke disfunctionaliteit aannemelijk geacht, en op die grond de aftrek voor functionele veroudering van dat deel hoger gesteld dan de door B en W bepleite 35 percent, namelijk op, zoals blijkt uit onderdeel 6.8 - in onderdeel 6.7 zijn de percentages kennelijk abusievelijk omgewisseld -, 42 percent.
3.3. Anders dan in middel 1 wordt betoogd, heeft het Hof niet aldus tweemaal een aftrek wegens functionele veroudering toegepast. Hetgeen het Hof in onderdeel 6.4.2 van zijn uitspraak heeft overwogen, moet in het licht van hetgeen belanghebbende had aangevoerd aldus worden begrepen dat naar het oordeel van het Hof de bouwkosten per m² van een vervangend identiek gebouw lager zouden zijn dan die van nieuw te bouwen verzorgingshuizen doordat voor het vervangende gebouw zou kunnen worden volstaan met een lager afwerkingsniveau, goedkopere materialen en minder technische voorzieningen dan die welke voor nieuw te bouwen verzorgingshuizen zijn voorgeschreven. Aldus beschouwd heeft het Hof bij de berekening van de (bruto) vervangingswaarde niet reeds een aftrek voor functionele veroudering toegepast. Het heeft die in onderdeel 6.7 van zijn uitspraak dan ook terecht afzonderlijk in aanmerking genomen. Het eerste middel faalt derhalve.
3.4. In artikel 3, lid 4, van de Verordening is, in overeenstemming met de Gemeentewet, bepaald dat bij de berekening van de vervangingswaarde rekening wordt gehouden met de sedert de stichting van de zaak opgetreden technische en functionele veroudering waarbij de invloed van latere wijzigingen in aanmerking wordt genomen. Partijen hebben bij de bepaling van de aftrek wegens technische veroudering van de in 1957 gestichte tussenvleugel rekening gehouden met de renovatie in 1984 daarvan door een kortere afschrijvingsperiode in aanmerking te nemen, namelijk van onderscheidenlijk zeven jaar (B en W, die de afschrijvingsperiode hebben doen aanvangen met het renovatiejaar 1984) en dertien jaar (belanghebbende, die de afschrijvingsperiode heeft doen aanvangen met een “gemiddeld bouwjaar” 1978). Zonder nadere motivering, welke echter ontbreekt, valt niet in te zien waarom het Hof ten aanzien van die tussenvleugel de periode van afschrijving heeft gesteld op 33 jaar en of en zo ja hoe het dan bij de bepaling van de aftrek wegens technische veroudering rekening heeft gehouden met de invloed van de renovatie van die vleugel in 1984. Het tweede middel, dat dit oordeel bestrijdt, slaagt derhalve.
3.5. Partijen zijn blijkens onderdeel 6.4.1 van de uitspraak van het Hof uitgegaan van een voor alle onderdelen van het gebouw gelijk bedrag van bouwkosten per m². Het Hof heeft dit in onderdeel 6.5 van zijn uitspraak eveneens gedaan. Nu bovendien de door het Hof in onderdeel 6.4.2 van zijn uitspraak gegeven motivering van de bouwkosten per m² van een vervangend gebouw opgaat voor alle delen van het gebouw, en de prijs van f 1.500,-- per m² waarbij het Hof zich heeft aangesloten, door belanghebbende was gesteld als een in de gedachtegang die bij de motivering is gevolgd passend gemiddelde voor de in de jaren 1958, 1967 en 1984 gebouwde gedeelten, is in het licht van de berekening in onderdeel 6.8 van de uitspraak de beperking van zijn oordeel in onderdeel 6.4.2 tot het uit 1967 stammende deel van het gebouw een kennelijke misslag die niet van invloed is geweest op de uitkomst waartoe het Hof is gekomen en die derhalve voor niet geschreven moet worden gehouden. Het derde middel faalt mitsdien.
3.6. Blijkens het voorgaande kan de uitspraak niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht en omtrent de proceskosten;
verwijst het geding naar het Gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing van de zaak in meervoudige kamer met inachtneming van dit arrest.
Dit arrest is op 29 november 2000 vastgesteld door de vice-president E. Korthals Altes als voorzitter, en de raadsheren G.J. Zuurmond, A.G. Pos, D.H. Beukenhorst en L. Monné, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en op die datum in het openbaar uitgesproken.