HR, 10-06-1998, nr. 33 288
ECLI:NL:HR:1998:AA2522
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
10-06-1998
- Zaaknummer
33 288
- LJN
AA2522
- Vakgebied(en)
Belastingen van lagere overheden (V)
Milieubelastingen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:1998:AA2522, Uitspraak, Hoge Raad, 10‑06‑1998; (Cassatie)
- Wetingang
- Vindplaatsen
Belastingblad 1998/625 met annotatie van Redactie
WFR 1998/920
V-N 1998/34.31 met annotatie van Redactie
Uitspraak 10‑06‑1998
Inhoudsindicatie
-
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 17 maart 1997 betreffende na te melden aan hem opgelegde aanslag in de baatbelasting riolering a-straat van de gemeente Venray.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is een aanslag in de baatbelasting riolering a-straat van de gemeente Venray opgelegd ten bedrage van f 3.500,--, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van Burgemeester en Wethouders (hierna: B en W) van de gemeente Venray is gehandhaafd. Belanghebbende is van de uitspraak van B en W in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof, beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. B en W hebben een vertoogschrift ingediend.
3. Beoordeling van de middelen 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. De gemeente Venray heeft in de a-straat te Venray een riolering aangelegd. Door die aanleg werd het mogelijk een aantal onroerende zaken aan de a-straat en de b-straat, waaronder die van belanghebbende, op het gemeentelijk rioolstelsel aan te sluiten. De riolering in de a-straat is onderdeel van het gemeentelijk rioolstelsel en heeft een functie als bergingsriool ter vergroting van de opvangcapaciteit van dat stelsel, en vormt voorts de verbinding tussen het gemeentelijk rioolstelsel en de c-beek, waardoor die beek als overstort kan functioneren bij capaciteitstekorten van het gemeentelijk rioolstelsel in het centrum van Venray. Niet in geschil is dat voornoemde onroerende zaken door de aanleg van de riolering in de a-straat zijn gebaat. 3.2. De strekking van de Verordening baatbelasting riolering a-straat is blijkens de stukken van het geding onmiskenbaar die onroerende zaken in de belastingheffing te betrekken die door de aanleg van de riolering in de a-straat de mogelijkheid van een aansluiting op het gemeentelijk rioolstelsel kregen. In overeenstemming met die strekking is - de stukken van het geding laten in zoverre geen andere gevolgtrekking toe - met betrekking tot voornoemde onroerende zaken een bijdrage geheven in slechts dat gedeelte van de kosten dat was toe te rekenen aan het mogelijk maken van een aansluiting van die onroerende zaken op het gemeentelijk rioolstelsel. In de belasting zijn derhalve geen kosten betrokken van voorzieningen van een zo algemeen karakter dat ter zake daarvan geen baatbelasting kan worden geheven. Belanghebbendes in cassatie herhaalde stelling dat in het geheel geen baatbelasting kan worden geheven omdat sprake is van een bovenwijkse voorziening is dan ook ongegrond. 3.3. De middelen komen voorts op tegen 's Hofs oordeel dat de baat van de onroerende zaken in de gemeente Venray die als gevolg van de aanleg van de riolering in de a-straat niet meer worden getroffen door wateroverlast bij een overaanbod van hemelwater zo gering is, dat het feit dat die onroerende zaken niet in de heffing van de baatbelasting zijn betrokken, niet leidt tot een willekeurige en onredelijke belastingheffing. Dit oordeel geeft, tegen de achtergrond van het hiervoor overwogene, niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kan voor het overige, als van feitelijke aard en niet onbegrijpelijk, in cassatie niet met vrucht worden bestreden.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 10 juni 1998 vastgesteld door de raadsheer Zuurmond als voorzitter, en de raadsheren Fleers, Pos, Beukenhorst en Monné, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Barendse, en op die datum in het openbaar uitgesproken.