Rb. 's-Gravenhage, 28-10-2005, nr. 05/2658
ECLI:NL:RBSGR:2005:AU9337
- Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
- Datum
28-10-2005
- Zaaknummer
05/2658
- LJN
AU9337
- Vakgebied(en)
Inkomstenbelasting (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBSGR:2005:AU9337, Uitspraak, Rechtbank 's-Gravenhage, 28‑10‑2005; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
V-N 2006/27.10 met annotatie van Redactie
Uitspraak 28‑10‑2005
Inhoudsindicatie
Aan belastingplichtige uitbetaald persoonsgebonden budget van echtgenoot is, onder aftrek van kosten, belast als inkomsten uit een werkzaamheid.
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Registratienummer: AWB 05/2658 IB/PVV G D2
Uitspraakdatum: 28 oktober 2005
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
X wonende te Z, eiser,
gemachtigde mr. A,
en
de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.
Betreft:
De uitspraak van verweerder van 11 maart 2005 op het bezwaar van eiser tegen de aan eiser opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen voor het jaar 2002.
Onderzoek ter zitting:
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 oktober 2005. Partijen zijn daar verschenen.
1. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak waarvan beroep;
- verminderd de aanslag tot een, naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 40.104;
- veroordeelt verweerder in de kosten van het geding, aan de zijde van eiser gevallen en vastgesteld op € 644, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden;
- gelast dat de Staat der Nederlanden aan eiser het door hem voor deze zaak gestorte griffierecht van € 37 vergoedt.
2. Gronden
Op grond van de Regeling Subsidies AWBZ en Ziekenfondswet komt de echtgenote van eiser wegens ziekte en invaliditeit in aanmerking voor een persoonsgebonden budget (hierna: PGB). Voor het jaar 2002 is het budget vastgesteld op € 29.718,80, welk bedrag bestaat uit een direct aan de echtgenote uit te betalen bedrag van € 1.089,07 en een bedrag van € 28.629,73 aan trekkingsrechten.
Eiser en zijn echtgenote zijn met elkaar een zorgovereenkomst aangegaan. Op grond van deze overeenkomst is, voor de lichamelijke verzorging van de echtgenote en het verrichten van huishoudelijke taken, in het onderhavige jaar in totaal € 21.226 ten laste van het PGB uitbetaald aan eiser. Voor het overige werd het PGB aangewend voor de inkoop van zorg van anderen.
Voor het jaar 2002 is aan eiser een aanslag in de inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 40.804. In dit inkomen is begrepen hetgeen ten laste van het PGB is betaald aan eiser. Na daartegen door eiser gemaakt bezwaar heeft verweerder de aanslag bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.
Eiser is van de uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank. In geschil is of de bedragen welke eiser heeft ontvangen uit het PGB van zijn echtgenote behoren tot zijn belastbare inkomen uit werk en woning. Uit de in de gedingstukken en de ter zitting gegeven uiteenzettingen leidt de rechtbank af dat meer specifiek in geschil is of bedoelde bedragen moeten worden aangemerkt als belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden. Indien deze vraag bevestigend moet worden beantwoord is tevens in geschil of een bedrag van € 1.420 aan kosten op de desbetreffende inkomsten in aftrek kan worden gebracht.
Belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden is het gezamenlijk bedrag van het resultaat uit een of meer werkzaamheden die geen belastbare winst of belastbaar loon genereren en welke in het economisch verkeer worden verricht. Werkzaamheden ten behoeve van een echtgenoot kunnen onder omstandigheden geacht te zijn verricht in het economische verkeer als de werkzaamheden de tussen echtgenoten gebruikelijke wederzijdse hulp te boven gaan.
Op grond van de door tussenkomst van een zorgkantoor aangegane zorgovereenkomst met zijn echtgenote, is eiser verplicht tot het verrichten van arbeid in de vorm van het verlenen van zorg en heeft hij recht op een geldelijke vergoeding daarvoor. Naar het oordeel van de rechtbank kan mitsdien worden aangenomen dat eiser de bedragen, betaalbaar gesteld uit de aan de echtgenote toegekende trekkingsrechten PGB heeft ontvangen als beloning voor werkzaamheden welke niet in dienstbetrekking zijn verricht. In aanmerking nemend dat een PGB is bedoeld ter financiering van zorg die de normale zorg te boven gaat en dat de echtgenote de door eiser verleende zorg door aanwending van het PGB ook elders had kunnen inkopen en dit deels ook heeft gedaan, is de rechtbank van oordeel dat de door eiser verrichte werkzaamheden in het economische verkeer zijn verricht en de in verband hiermee ontvangen betalingen kunnen worden aangemerkt als voordelen welke zijn behaald met een werkzaamheid als bedoeld in artikel 3.94 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet). Als zodanig behoren deze voordelen tot het belastbare inkomen uit werk en woning. In zoverre is het gelijk aan verweerder.
Nu de door eiser ontvangen bedragen worden aangemerkt als voordelen uit een werkzaamheid, kunnen bij de bepaling van het resultaat de kosten, welke in het kader van de uitvoering van de werkzaamheden zijn gemaakt, in mindering worden gebracht. Eiser heeft aangevoerd dat hij in het onderhavige jaar voor autokosten, extra werkkleding, telefoonkosten en administratiekosten respectievelijk € 980, € 100, € 240 en € 100 heeft uitgegeven, in totaal derhalve € 1.420. Gelet op hetgeen ter zitting daartoe door eiser is aangevoerd, acht de rechtbank, anders dan verweerder, aannemelijk dat eiser in het kader van betreffende werkzaamheden dergelijke kosten heeft moeten maken. Eiser heeft de door hem opgevoerde bedragen echter niet met enig schriftelijk stuk of ander bewijsmiddel gestaafd. Ook heeft hij kennelijk geen rekening gehouden met de aftrekuitsluitingen volgens artikel 3.16 van de Wet. De hoogte van het in aftrek toe te laten bedrag bepaalt de rechtbank in goede justitie op € 700, te weten € 560 voor autokosten en € 140 voor telefoon- en administratiekosten. In zoverre is het beroep ten dele gegrond en dient het belastbare inkomen uit werk en woning nader te worden vastgesteld op € 40.104 (€ 40.804 -/- € 700).
Op grond van het vorenoverwogene is het beroep gegrond verklaard.
Nu het beroep gegrond is, acht de rechtbank termen aanwezig verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644 voor professionele rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde van € 322 per punt en een wegings-factor 1). Tevens dient, op grond van artikel 8:74, eerste lid, van de Awb, tevens aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 37 te worden vergoed. De Rechtbank wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die de proceskosten en het griffierecht moet vergoeden.
Deze uitspraak is vastgesteld door mr. T. van Rij. De beslissing is op 28 november 2002 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van H. van Lingen, griffier.
Afschrift aangetekend
verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag; dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een schriftelijke verklaring van de wederpartij gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank;
2 - tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal de rechtbank deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt de indiener de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.