Rb. Middelburg, 01-07-2010, nr. Awb 09/367
ECLI:NL:RBMID:2010:BN0064
- Instantie
Rechtbank Middelburg
- Datum
01-07-2010
- Zaaknummer
Awb 09/367
- LJN
BN0064
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBMID:2010:BN0064, Uitspraak, Rechtbank Middelburg, 01‑07‑2010; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHSGR:2012:BV3611, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
Belastingblad 2010/1069 met annotatie van M.R.P. de Bruin
Uitspraak 01‑07‑2010
Inhoudsindicatie
Reclamebelasting; Monumentenwet.
Partij(en)
RECHTBANK MIDDELBURG
Sector bestuursrecht, enkelvoudige
belastingkamer
Procedurenummer: AWB 09/367
Uitspraakdatum: 1 juli 2010
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[naam], wonende te [plaats], eiser,
en
de heffingsambtenaar van SaBeWa, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2009 een aanslag reclamebelasting (dagtekening 31 januari 2009 en aanslagnummer [nummer]) opgelegd ten bedrage van € 665,-- (hierna: de aanslag).
Verweerder heeft de aanslag bij uitspraak op bezwaar van 2 april 2009gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen bij brief van 11 mei 2009 beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 december 2009 te Middelburg. Eiser is verschenen, vergezeld door [naam]. Namens verweerder is verschenen M.H.C. Mijnsbergen. Ter zitting is het onderzoek voor onbepaalde tijd aangehouden.
Met toestemming van partijen is een nadere zitting achterwege gebleven. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.
2. Feiten
De raad van de gemeente Goes heeft op 8 november 2007 de Verordening reclamebelasting Goes 2008 (hierna: de Verordening) vastgesteld.
Eiser heeft een drogisterij op het adres [adres] Goes, gelegen in het stadscentrum. Aan de gevel van het op dit adres aanwezige pand is een zogenaamde “gaper” en een uithangbord “[naam]” bevestigd. De aanslag heeft betrekking op deze objecten.
3. Geschil
Eiser heeft – zakelijk weergegeven - in zijn beroepschrift aangevoerd dat met het invoeren van de reclamebelasting geen reclameregulering is beoogd, maar dat de gemeente deze heffing heeft gekozen als alternatief voor de in eerste instantie voorgenomen en lastiger te realiseren baatbelasting, waarvan de verwachte inkomsten reeds in de meerjarenbegroting zijn ingeboekt. Aldus wordt van een wettelijke bevoegdheid gebruik gemaakt voor een ander doel dan waarvoor de bevoegdheid is gegeven, zo stelt eiser.
Voorts heeft eiser aangevoerd dat het pand waaraan de belaste objecten zijn bevestigd een rijksmonument betreft en dat het hem als gevolg hiervan, op grond van de Monumentenwet, niet vrijstaat deze te verwijderen. Gelet hierop heeft hij niet de mogelijkheid om de omstandigheden die leiden tot een belastbaar feit en belastingplicht te beïnvloeden, welke mogelijkheid volgens hem wel ten grondslag ligt aan de Verordening. Volgens eiser ontbreekt daarom ten onrechte een vrijstellingsbepaling in de Verordening die ziet op situaties als de onderhavige. Eiser verzoekt in dat verband de Verordening onverbindend te verklaren.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat reclamebelasting een algemene (inkomstenverwervende) belasting is, ingevoerd omdat de ondernemers in het belastinggebied in het bijzonder profijt hebben van en dus kunnen bijdragen aan reeds gedane en toekomstige investeringen in het centrum van Goes. Ook vindt de gemeente het wenselijk om het aantal reclame-uitingen in het centrum te reguleren. Volgens verweerder doet het feit dat is afgezien van een eerder voornemen tot invoering van baatbelasting niets af aan de rechtsgeldigheid van de reclamebelasting.
Verweerder meent dat de vraag naar het al dan niet kunnen verwijderen van “de gaper” van het rijksmonument niet relevant is. Het betreft hier een openbare aankondiging, zichtbaar van af de openbare weg, gelegen in het belastinggebied. De Verordening voorziet hier niet in een ontheffing, aldus verweerder. Verweerder heeft geconcludeerd tot afwijzing van het beroep.
4. Beoordeling van het geschil
Op grond van artikel 227 van de Gemeentewet kan ter zake van openbare aankondigingen zichtbaar vanaf de openbare weg reclamebelasting worden geheven. Het betreft hier een autonome bevoegdheid van de gemeente tot het invoeren van een algemene belasting, bedoeld om inkomsten te genereren. De belasting kan mede strekken tot het reguleren van reclame-uitingen, naar aantal of wijze, en kan zich beperken tot een deel van de gemeente.
Met de Verordening heeft de gemeente Goes van deze bevoegdheid gebruik gemaakt. Het voorwerp van de belasting is in artikel 3 van de Verordening afgebakend overeenkomstig de tekst van de Gemeentewet. Daarbij is er in artikel 2 van de Verordening voor gekozen het belastinggebied te beperken tot het centrumgebied van Goes, zoals aangegeven op de bij de Verordening horende kaart. De belasting wordt op grond van artikel 4, eerste lid van de Verordening geheven van degene van wie, dan wel ten behoeve van wie, al dan niet met vergunning, de reclameobjecten (de openbare aankondigingen) worden aangetroffen
Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Verordening wordt reclamebelasting geheven naar oppervlakte van een reclameobject.
De Verordening is, zo blijkt uit het standpunt van verweerder, bedoeld om inkomsten te genereren en is daarnaast mede ingegeven door de wens om reclame-uitingen in het centrum van Goes te reguleren. Aldus wordt beantwoord aan het doel van de gemeentelijke bevoegdheid tot het invoeren van reclamebelasting. De omstandigheid dat in eerste instantie is gedacht aan een ander fiscaal instrument om te komen tot de beoogde inkomsten, doet daar niet aan af. Het behoort tot de bevoegdheid van de gemeenteraad om hierin een eigen afweging te maken.
Volgens vaste rechtspraak (Hoge Raad, 30 maart 2007, kenmerk LJN: AX2154, vindplaats: www.rechtspraak.nl) wordt onder de term “openbare aankondigingen” verstaan alle tot het publiek gerichte mededelingen welke erop zijn gericht de belangstelling van het publiek te trekken van hetgeen wordt aangekondigd.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de naamaanduidingen en het symbool in de vorm van een gaper op de voorgevel van de drogisterij als een openbare aankondiging in de zin van artikel 3 van de Verordening aan te merken. Zij vormen telkens, naamaanduiding en symbool in samenhang gezien, een aankondiging. Er is dan ook sprake van een belastbaar feit in de zin van artikel 227 van de Gemeentewet en het hierop gebaseerde artikel 3 van de Verordening.
Niet in geschil is dat de belaste objecten openbare aankondigingen in de zin van de Verordening zijn, gelegen in het belastinggebied, en dat zij zijn aangebracht ten behoeve van de (drogisterij)onderneming van eiser. Geen van de in de Verordening opgenomen vrijstellingen is in dit geval van toepassing. Gelet hierop is eiser terecht als belastingplichtige aangemerkt.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de beide openbare aankondigingen worden geacht onderdeel uit te maken van het rijksmonument. Naar aanleiding van de mondelinge behandeling ter zitting heeft de rechtbank bij burgemeester en wethouders van Goes navraag gedaan naar hun beslissing op een eventuele aanvraag strekkende tot verwijdering van de beide belaste objecten. Burgemeester en wethouders hebben hierop in een brief van 18 januari 2010 aan de rechtbank laten weten dat zij een en ander hebben voorgelegd aan de gemeentelijke monumentencommissie en aan de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed en dat zij zich, gehoord hun adviezen, op het standpunt stellen dat een eventuele aanvraag als bedoeld zal worden geweigerd.
Hieruit volgt dat, zoals eiser heeft betoogd, hij is gehouden tot het handhaven van de beide openbare aankondigingen, althans van “de gaper” en het uithangbord. Verweerders reactie dat burgemeester en wethouders niettemin de mogelijkheid hebben om een aanvraag tot verwijderen van de objecten te honoreren doet daar niet aan af. Ook de door verweerder geopperde mogelijkheid dat er van handhaving kan worden afgezien, laat de op eiser rustende verplichting onverlet. Een en ander betekent dat eiser de op hem rustende belastingplicht niet zou kunnen beïnvloeden.
Niettemin is in dit geval sprake van reclame-uitingen ten behoeve van eisers onderneming, welke reclame-uitingen zich als zodanig niet onderscheiden van andere openbare aankondigingen waarover belasting kan worden geheven en die wel zouden kunnen worden verwijderd. Van de daadwerkelijke wens om zich te onttrekken aan de heffing door het verwijderen van de beide objecten is niet gebleken. Eiser heeft tot op heden geen stappen in die richting, waaronder het doen van een aanvraag, ondernomen. Eisers verklaring hiervoor ter zitting, dat hij zich hiermee leges wilde besparen, staat haaks op zijn mededeling eveneens ter zitting dat hij zich niet van de beide objecten wil ontdoen.
De rechtbank is op grond van deze omstandigheden van oordeel dat zich in concreto geen geval voordoet van onredelijke belastingheffing.
Eiser heeft voorts ter zitting gewezen op een in zijn ogen soortgelijke situatie, waarin is afgezien van belastingheffing. Het betrof toen een voormalige bakkerij. Verweerder heeft daarover ten onrechte gesteld dat geen sprake zou zijn van een openbare aankondiging in het geval van een beëindigde onderneming. De heffing behoudt naar het oordeel van de rechtbank ook in een dergelijk geval zijn regulerende karakter. Ook de rechtbank is echter van oordeel dat eiser zich niet onder verwijzing naar bedoeld geval kan beroepen op het gelijkheidsbeginsel, omdat de omstandigheden waaronder en de grond waarop toen – al dan niet ten onrechte – van heffing is afgezien, zich in het geval van eiser niet voordoen.
5. Proceskosten
Er is niet gebleken van proceskosten. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
6. Beslissing
De rechtbank
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, in tegenwoordigheid van W.J. Steenbergen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 1 juli 2010.
Afschrift aangetekend
verzonden aan partijen op: 1 juli 2010
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
- 1.
- bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
- 2.
- het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
- a.
de naam en het adres van de indiener;
- b.
een dagtekening;
- c.
een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
- d.
de gronden van het hoger beroep.