Hof 's-Hertogenbosch, 20-07-2005, nr. 03/0447
ECLI:NL:GHSHE:2005:AU2471, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
20-07-2005
- Zaaknummer
03/0447
- LJN
AU2471
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2005:AU2471, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 20‑07‑2005; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2007:AY9000, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2007:AY9000
- Wetingang
art. 3.120 Wet inkomstenbelasting 2001; art. 3.123 Wet inkomstenbelasting 2001
- Vindplaatsen
NTFR 2005/1267
Uitspraak 20‑07‑2005
Inhoudsindicatie
3.1. Tussen partijen is nog in geschil het antwoord op de vraag of belanghebbende hypotheekrente mag aftrekken over het gehele bedrag van de hypotheekverhoging ad ƒ 45.000,=.
BELASTINGKAMER
Nr. 03/00447
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
U I T S P R A A K
Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, zevende enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van de heer X te Y (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/ Q van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2001 (hierna: de aanslag).
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende is op 18 oktober 2002 de aanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen van € 60.804,=. De aanslag is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur, gedagtekend 6 januari 2003, gehandhaafd.
1.2. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 31,=.
De Inspecteur heeft bij verweerschrift het beroep bestreden.
1.3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 13 april 2005 te Heerlen.
Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, de heer T.
1.4. Belanghebbende heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. Het Hof rekent deze pleitnota tot de stukken van het geding.
1.5. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.
1.6. Het Hof heeft in deze zaak op 27 april 2005 mondeling uitspraak gedaan. Afschriften van het proces-verbaal van die uitspraak zijn op 3 mei 2005 aan partijen verzonden.
1.7. Bij brief van 16 juni 2005 heeft de Hoge Raad der Nederlanden aan het Hof meegedeeld, dat tegen de mondelinge uitspraak van
27 april 2005 door de Inspecteur beroep in cassatie is ingesteld, en verzocht de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke.
1.8. Van de zitting is op grond van artikel 8:61, lid 3, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) een proces-verbaal opgemaakt, dat in kopie aan deze uitspraak is gehecht.
2. Feiten
Het Hof stelt op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.
2.1. Belanghebbende heeft in 1999 en 2000 zijn woning verbouwd. Belanghebbende heeft op 20 juli 2000 zijn hypothecaire geldlening verhoogd met ƒ 45.000,=. Na aftrek van kosten, ad ƒ 1.160,=, heeft belanghebbende per saldo ƒ 43.840,= ontvangen.
2.2. Belanghebbende heeft in 2000 en in 2001 de hypotheekrente over het gehele bedrag van ƒ 45.000,= in aftrek gebracht op zijn belastbaar inkomen respectievelijk belastbaar inkomen uit werk en woning. De aangifte 2000 is zonder voorafgaand overleg door de Inspecteur gevolgd.
De Inspecteur heeft de aangifte 2001 gecorrigeerd door geen aftrek te accepteren over een bedrag van ƒ 10.590,=, nu belanghebbende slechts voor ƒ 33.250,= aan nota's kon overleggen, welke betrekking hebben op verbetering of onderhoud van de eigen woning en betaald zijn na 20 juli 2000. De hypotheekverhoging is voor het bedrag aan afsluitkosten, ad ƒ 1.160,=, door de Inspecteur geaccepteerd als betrekking hebbende op onderhoud of verbetering van de eigen woning. Per saldo heeft de Inspecteur derhalve een bedrag van ƒ 34.410,= geaccepteerd.
2.3. Belanghebbende heeft ter zitting aangegeven, dat naast de door de Inspecteur geaccepteerde nota's, vermeld onder 2.2 ad ƒ 33.250,=, en de afsluitkosten ad ƒ 1.160,=, er nog de navolgende uitgaven zijn gedaan vóór 20 juni 2000 betrekking hebbende op verbetering of onderhoud van de eigen woning:
21 maart 1999 Stuckwerk plafond ƒ 1.175,=
25 mei 1999 Schilderwerk ƒ 1.422,31
9 april 1999 Schouw ƒ 5.100,=
18 oktober 1999Laminaat ƒ 1.469,73
Idem ƒ 1.620,73
Totaal ƒ 10.787,=
3. Geschil en standpunten van partijen
3.1. Tussen partijen is nog in geschil het antwoord op de vraag of belanghebbende hypotheekrente mag aftrekken over het gehele bedrag van de hypotheekverhoging ad ƒ 45.000,=.
Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend, de Inspecteur is de tegenovergestelde mening toegedaan.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
3.3. Voor hetgeen partijen ter zitting hieraan nog hebben toegevoegd, verwijst het Hof naar het aangehechte proces-verbaal van het onderzoek ter zitting.
3.4. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot verlaging van de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 60.487,=.
De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Ter zitting heeft belanghebbende nadrukkelijk gesteld, dat de hypotheekverhoging verband houdt met verbetering of onderhoud van de eigen woning in 1999 en 2000, welke verbetering of onderhoud hij in 1999 en gedeeltelijk (tot 20 juli 2000) in 2000 uit eigen middelen heeft voorgefinancierd en gedeeltelijk - voor een niet in geschil zijnd bedrag van ƒ 33.250,= - na 20 juli 2000 rechtstreeks uit de verhoging van de geldlening, zodat de rente op deze verhoging volledig in aftrek kan worden gebracht op het belastbaar inkomen in 2001.
4.2. Voorts beroept belanghebbende zich in dit verband op het vertrouwensbeginsel. Tijdens de parlementaire behandeling van de belastingherziening per 1 januari 2001 zou de Staatssecretaris van Financiën nadrukkelijk hebben toegezegd, dat het karakter van de lening in 2001 niet meer ter discussie wordt gesteld, indien de Belastingdienst in 2000 de rente van de lening als eigen woning rente heeft geaccepteerd. Niet in geschil is, dat belanghebbende reeds in zijn aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 2000 de verhoogde aftrek van de hypotheekrente heeft geclaimd.
4.3. Ten aanzien van de hypotheekverhoging accepteert de Inspecteur in het jaar 2001 alleen renteaftrek, voorzover het onderhoud of de verbetering van de eigen woning heeft plaatsgevonden na het verhogen van de hypothecaire geldlening, dat is na 20 juli 2000. De aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2000 is door de Inspecteur overeenkomstig belanghebbendes aangifte opgelegd. De in die aangifte geclaimde aftrek van de hypotheekrente is zonder daarover nadere vragen te stellen geaccepteerd.
4.4. Het Hof zal eerst de tweede grief van belanghebbende, het beroep op het vertrouwensbeginsel, behandelen.
4.5. Tijdens de parlementaire behandeling van de belastingherziening per 1 januari 2001 heeft de Staatssecretaris van Financiën het volgende gezegd:
"Wel wordt met ingang van 1 januari 2001 de eis gesteld dat het onderhoud of de verbetering met schriftelijke bewijzen gestaafd moet kunnen worden. Deze bepaling heeft echter betrekking op nieuwe leningen die na 1 januari 2001 worden afgesloten. Het is dus niet de bedoeling - de leden van de fractie van het CDA concluderen dat terecht - om met terugwerkende kracht een bewaarplicht ter zake van schriftelijke bescheiden die verband houden met onderhouds- en verbeteringskosten te introduceren. In de praktijk zullen belastingplichtigen er van uit mogen gaan dat leningen die ter bekostiging van onderhoud of verbetering van de eigen woning die uiterlijk op 31 december 2000 zijn aangegaan en die
onder de werking van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 door de belastingdienst als zodanig zijn geaccepteerd, vanaf 1 januari 2001 dat karakter zullen behouden." (NV, Kamerstukken I 1999/2000, 26 727 en 26 728, nr. 202c, blz. 37).
4.6. De Inspecteur stelt ten aanzien van de onder 4.5 geciteerde passage uit de parlementaire behandeling, dat de Staatssecretaris van Financiën door gebruikmaking van het woord "geaccepteerd" bedoeld heeft te zeggen, dat de aangifte 2000 - wil een belastingplichtige zich op het vertrouwensbeginsel kunnen beroepen - inhoudelijk moet zijn beoordeeld in die zin, dat de Inspecteur ter zake een bewuste standpuntbepaling heeft ingenomen. De Inspecteur stelt, dat van een bewuste standpuntbepaling in dit geval geen sprake was.
4.7. Het Hof overweegt, dat de Staatssecretaris van Financiën, als hij bedoeld zou hebben, dat de aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 2000 door de Inspecteur inhoudelijk moet zijn beoordeeld in die zin, dat de Inspecteur een bewuste standpuntbepaling ter zake heeft ingenomen, wil de lening in 2001 het karakter van bekostiging van onderhoud of verbetering van de eigen woning behouden, dit uitdrukkelijk en met zoveel woorden had gezegd. Daarbij komt nog, dat niet in geschil is, dat belanghebbende in zijn aangifte over het jaar 2000 de verhoogde renteaftrek heeft opgevoerd, zodat het op de weg van de Inspecteur lag om over die verhoging eventueel vragen te stellen. Door geen vragen te stellen heeft de Inspecteur naar het oordeel van het Hof de aftrek in 2000 in de door de Inspecteur bedoelde zin bewust geaccepteerd.
4.8. Het Hof oordeelt voorts dat, nu de Staatssecretaris van Financiën uitdrukkelijk heeft aangegeven geen bewaarplicht met terugwerkende kracht te willen introduceren, belanghebbende er, nu bij het opleggen van de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2000 niet is afgeweken van zijn aangifte, waarin aftrek van hypotheekrente werd geclaimd over de gehele verhoging van de hypothecaire geldlening, op mocht vertrouwen, dat het karakter van de lening in 2001 niet meer ter discussie zou worden gesteld.
Het beroep van belanghebbende is daarom gegrond.
4.9. Nu het beroep van belanghebbende reeds op basis van de tweede grief gegrond is, behoeft de eerste grief geen behandeling meer.
4.10. Bij de mondelinge uitspraak van 27 april 2005 heeft het Hof in de beslissing, bij de vermindering van de aanslag, abusievelijk een guldenteken gehanteerd in plaats van een euroteken, waarbij tevens het guldenbedrag is omgerekend in een eurobedrag. Het belastbaar inkomen uit werk en woning bedraagt nu het beroep gegrond is, conform de aangifte van belanghebbende en conform zijn conclusie ter zitting, € 60.487,= en niet ƒ 60.487,=.
5. Het griffierecht en de proceskosten
Gelet op artikel 8:74, eerste lid, van de Awb dient aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht te worden vergoed.
Nu belanghebbende in het gelijk is gesteld, acht het Hof termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de kosten, die belanghebbende in verband met de behandeling van dit beroep bij het Hof in redelijkheid heeft moeten maken.
Het Hof stelt deze kosten, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, op de reis- en verletkosten van belanghebbende voor het bijwonen van de zitting. Voor het geval het Hof het beroep gegrond zou verklaren, hebben partijen terzake van de verletkosten van belanghebbende overeenstemming bereikt over een bedrag van € 400,=. Het Hof acht deze kosten redelijk en in overeenstemming met het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht. Het Hof stelt de reiskosten van belanghebbende vast op basis van openbaar vervoer tweede klasse Y-Heerlen vice versa, zijnde € 17,04. De totaal te vergoeden proceskosten bedragen derhalve € 417,04.
6. Beslissing
Het Hof:
- verklaart het beroep gegrond,
- vernietigt de bestreden uitspraak,
- vermindert de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 60.487,=,
- gelast dat aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 31,=,
- veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 417,04, en
- wijst de Staat aan als de rechtspersoon die het griffierecht en de proceskosten moet vergoeden.
Aldus gedaan door J. Swinkels, lid van voormelde kamer, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van I. van Wijk, griffier, in het openbaar uitgesproken op: 20 juli 2005
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 20 juli 2005
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Deze schriftelijke uitspraak is slechts een vervanging van de zogenoemde mondelinge uitspraak, waartegen al beroep in cassatie is ingesteld. Voor de Hoge Raad geldt deze schriftelijke uitspraak als de uitspraak waartegen dat beroep is ingesteld. Tegen deze schriftelijke uitspraak kan niet opnieuw beroep in cassatie worden ingesteld.
De partij die tegen de mondelinge uitspraak beroep in cassatie heeft ingesteld, kan binnen zes weken na de verzending van deze schriftelijke uitspraak de gronden van het eerder ingestelde beroep aanvoeren of aanvullen. De brief met de gronden van het beroep moet binnen de termijn van zes weken door de Hoge Raad zijn ontvangen. Eventuele vertraging bij de verzending is voor risico van de partij die de gronden aanvoert of aanvult. De brief moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.