Hof 's-Gravenhage, 30-06-2010, nr. 09/00643
ECLI:NL:GHSGR:2010:BN2016
- Instantie
Hof 's-Gravenhage
- Datum
30-06-2010
- Zaaknummer
09/00643
- LJN
BN2016
- Vakgebied(en)
Belastingen van lagere overheden (V)
Milieubelastingen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSGR:2010:BN2016, Uitspraak, Hof 's-Gravenhage, 30‑06‑2010; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
Uitspraak 30‑06‑2010
Inhoudsindicatie
Wet WOZ. Belanghebbende houdt schapen op het achter zijn woning gelegen weiland. Belanghebbende mocht het rechtens te honoreren vertrouwen hebben dat het houden van schapen op het weiland door de Inspecteur zou worden aangemerkt als bedrijfsmatige exploitatie daarvan, zodat de cultuurgrondvrijstelling ook voor het onderhavige jaar zou gelden.
GERECHTSHOF 's-GRAVENHAGE
Sector belasting
nummer BK-09/00643
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer van 30 juni 2010
in het geding tussen:
[belanghebbende] te [Z], hierna: belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Vlist, hierna: de Inspecteur,
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 17 juli 2009, nummer AWB 07/384, betreffende na te vermelden beschikking en aanslagen.
Beschikking, aanslagen, bezwaar en geding in eerste aanleg
1.1. Bij beschikking als bedoeld in artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) heeft de Inspecteur de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [a-straat 1/2] (hierna: de onroerende zaak) naar de waardepeildatum
1 januari 2003 en voor het tijdvak 1 januari 2005 tot en met 31 december 2006 vastgesteld op € 565.000. In het desbetreffende geschrift is ook de aanslag in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Vlist voor het jaar 2005 bekendgemaakt.
1.2. Tegen de beschikking heeft belanghebbende bezwaar gemaakt, welk bezwaar door de Inspecteur op de voet van artikel 30, tweede lid, van de Wet WOZ is aangemerkt als mede te zijn gericht tegen de aanslag. Bij gezamenlijke uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur de beschikking en de aanslag gehandhaafd.
1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Loop van het geding in hoger beroep
2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 110. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 10 februari 2010, gehouden te 's-Gravenhage. Daar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
2.3. Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft het Hof het vooronderzoek heropend en heeft een briefwisseling plaatsgevonden. Partijen hebben afgezien van een tweede mondelinge behandeling.
Vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is in hoger beroep, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:
3.1. Belanghebbende was op 1 januari 2005 gebruiker en genothebbende krachtens eigendom van de onroerende zaak. De onroerende zaak is een voor dubbele bewoning geschikte vrijstaande woning met drie bijgebouwen: een schuur met een oppervlakte van 18 m², een van 54 m² en een van 28 m². De totale inhoud van de woning is ongeveer 825 m³. De woning is gebouwd in 1900 of eerder. De onroerende zaak bestaat uit drie percelen met oppervlakten 190 m², 4240 m² en 8.660 m², in totaal 13.090 m². Kadastraal zijn deze bekend als gemeente Stolwijk, sectie [.], respectievelijk nummer [nummer 1], [nummer 2] en [nummer 3]. Belanghebbende heeft de onroerende zaak als samenstel in een koop verworven.
3.2. Op de achter zijn woning gelegen grond (hierna: het weiland) houdt belanghebbende schapen. Ook een aantal schuren wordt hiervoor gebruikt. Het weiland heeft een oppervlakte van ongeveer 8.000 m². Belanghebbende heeft in het verleden het weiland aan zijn buurman verhuurd tegen een jaarlijkse huur van fl. 200. De buurman heeft daarop een aantal pinken gehouden. De buurman heeft destijds een dammetje in de waterscheiding aangelegd zodat hij vanaf zijn terrein op het weiland kon komen. Na beëindiging van de huur werd het dammetje verwijderd en is het weiland niet meer bereikbaar vanaf de openbare weg.
3.3 Belanghebbende houdt schapen op het weiland om het gras kort te houden en zich de kosten van maaien te besparen. Het aantal schapen dat belanghebbende op het weiland houdt varieert tussen de 6 en 18, welk laatste getal tevens het maximale aantal schapen is dat op het weiland gehouden kan worden. De jaarlijkse bruto-opbrengst varieert tussen € 200 en € 500 en wordt behaald met de verkoop van lammeren en oudere schapen.
3.4. Bij de waardevaststelling voor het jaar 1997 naar de waardepeildatum 1 januari 1994 zijn partijen in de beroepsfase bij wijze van compromis overeengekomen dat op 12.090 m² van de totale oppervlakte van de grond de cultuurgrondvrijstelling van toepassing is. In de brief bij het schikkingsvoorstel van de Inspecteur van 25 januari 1999 is - voor zover van belang - het volgende vermeld:
"U heeft op vrijdag 22 januari 1999 bezoek gehad van onze taxateur in verband met uw beroep tegen de door ons vastgestelde WOZ-waarde.
Uit de gegevens, die tijdens dit bezoek naar voren zijn gekomen, en uit de stukken, die u aan het gerechtshof heeft toegestuurd, is gebleken dat de WOZ-waarde van uw pand, door ons op 11 september 1998 is vastgesteld op fl 495.000,- teruggebracht dient te worden tot fl. 395.000,-. Deze waarde komt overeen met de waarde zoals gehanteerd voor de belasting-aanslagen 1995 en 1996.
De hogere waarde was tot stand gekomen doordat ten onrechte geen rekening (meer) werd gehouden met het feit dat u vrijgesteld dient te worden van de door u bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond."
In het bijgevoegde schikkingsvoorstel is - voor zover van belang - het volgende vermeld:
"Als reden geeft u aan dat geen rekening is gehouden met het feit dat u een groot deel van de grond (te weten 12.090 m²) bedrijfsmatig exploiteert en daarom in aanmerking komt voor cultuurgrondvrijstelling.
Op basis van deze feiten heeft een nieuwe taxatie plaatsgevonden en erkennen wij dat uw argumenten juist zijn."
3.5. Bij de waardevaststelling voor het jaar 2005 heeft de Inspecteur de cultuurgrondvrijstelling niet toegepast.
Omschrijving van het geschil en standpunten van partijen
4.1. In hoger beroep is in geschil of de Inspecteur aan de onroerende zaak een te hoge waarde heeft toegekend, zoals de belanghebbende stelt en de Inspecteur betwist.
4.2. Belanghebbende stelt zich - zakelijk weergegeven - op het standpunt dat de Inspecteur ten onrechte het weiland heeft meegeteld bij de waardebepaling van de onroerende zaak. Volgens belanghebbende is de cultuurgrondvrijstelling op dat gedeelte van toepassing, reeds omdat de Inspecteur naar aanleiding van een eerdere beroepsprocedure heeft erkend dat in zijn geval sprake is van bedrijfsmatige exploitatie van het weiland. Mocht de cultuurgrondvrijstelling niet van toepassing zijn, dan meent belanghebbende dat aan de grond geen hogere waarde dan € 30.000 moet worden toegekend.
4.3. De Inspecteur heeft de standpunten van belanghebbende gemotiveerd weersproken.
4.4. Voor een verdere uiteenzetting van de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen verwijst het Hof naar de gedingstukken.
Conclusies van partijen
5.1. Het hoger beroep van belanghebbende strekt primair tot vermindering van waarde van de onroerende zaak tot op € 262.000 en subsidiair tot op € 292.000.
5.2. De Inspecteur heeft geconcludeerd tot bevestiging van uitspraak van de rechtbank.
Beoordeling van het hoger beroep
6.1. Ingevolge de Wet WOZ wordt aan een onroerende zaak een waarde toegekend. Bij de waardebepaling wordt buiten aanmerking gelaten de waarde van de ten behoeve van de land- of bosbouw bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond, voor zover deze niet de ondergrond van gebouwde eigendommen is. Van bedrijfsmatige exploitatie is alleen sprake, wanneer met een duurzame organisatie van kapitaal en arbeid aan het maatschappelijke productieproces wordt deelgenomen met het oogmerk om daarmee winst te maken. Het enkel houden van een betrekkelijk klein aantal schapen, waarvan objectief bezien, gelet op de bruto-opbrengst, geen winst valt te verwachten, is naar het oordeel van het Hof onvoldoende om van bedrijfsmatige exploitatie te spreken. Belanghebbende beoogt ook geen winst, maar houdt schapen om zich de kosten van het maaien van het weiland te besparen. De omstandigheid dat belanghebbende beschikt over een Uniek Bedrijfsnummer (UBN) en dat in 2001 een controle op mond- en klauwzeer bij de schapen heeft plaatsgevonden, maakt dat niet anders.
6.2. Aangaande belanghebbendes stelling dat de onroerende zaak te hoog is gewaardeerd, overweegt het Hof dat de Inspecteur, op wie te dezen de bewijslast rust, met het door hem overgelegde taxatierapport en de daarop gegeven toelichting aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de onroerende zaak op de waardepeildatum niet te hoog is vastgesteld. Belanghebbende stelt dat een hectare cultuurgrond als losse grond volgens boeren in de omgeving niet meer waard is dan € 30.000. Die stelling gaat uit van een verkoop van het weiland voor agrarische doeleinden. Daarmee wordt miskend dat in het voorliggende geval, voor de toepassing van de Wet WOZ, het weiland onderdeel is van een in zijn geheel te waarderen onroerende zaak, zijnde een boerenwoning met ondergrond, bijgebouwen en een weiland. Aan een dergelijk geheel, dat ook een niet agrarische woonbestemming kan hebben, komt een waarde toe, waarin geen component kan worden onderkend voor losse grond (het weiland) met agrarische bestemming.
6.3. De stelling van belanghebbende dat de Inspecteur heeft erkend dat de cultuurgrondvrijstelling van toepassing is, begrijpt het Hof aldus dat belanghebbende een beroep doet op het vertrouwensbeginsel. Naar het oordeel van het Hof slaagt dit beroep. Na aanleiding van het geding over de waardebepaling voor het jaar 1997 heeft de Inspecteur, nadat hij bij de uitspraak op bezwaar nog een ander standpunt was toegedaan, zich uitdrukkelijk heeft geconformeerd aan het standpunt van belanghebbende dat sprake is van het houden van schapen in het kader van een bedrijfsmatige exploitatie. Het Hof is van oordeel dat de Inspecteur daarmee bewust een standpunt heeft ingenomen en op grond daarvan de cultuurgrondvrijstelling van toepassing heeft geacht op het weiland. Belanghebbende mocht er op vertrouwen dat de Inspecteur bij ongewijzigde omstandigheden dit standpunt zou blijven honoreren. Belanghebbende heeft onweersproken gesteld dat sindsdien de feitelijke situatie niet is gewijzigd. Ook is gesteld noch gebleken dat de Inspecteur op een eerder moment dan bij de onderhavige aanslag is teruggekomen op zijn standpunt en dit aan belanghebbende te kennen heeft gegeven. Hieruit volgt dat belanghebbende het rechtens te honoreren vertrouwen mocht hebben dat het houden van schapen op het weiland door de Inspecteur zou worden aangemerkt als bedrijfsmatige exploitatie daarvan, zodat de cultuurgrondvrijstelling ook voor het onderhavige jaar zou gelden.
6.4. Belanghebbende heeft aangegeven dat het weiland ongeveer een oppervlakte beslaat van 8.000 m². Zulke wetenschap leidt ertoe dat het in rechte te honoreren vertrouwen zich beperkt tot die oppervlakte.
6.5. Nu het ervoor moet worden gehouden dat het weiland bij de waardering buiten aanmerking moet worden gelaten, stelt de Inspecteur zich dienaangaande op het standpunt dat de waarde van de onroerende zaak moet worden verlaagd met € 48.360, ofwel 12.090 m² x € 4 (agrarische bestemming van de grond). Het Hof volgt dit standpunt niet. De waarde van de onroerende zaak is immers bepaald uitgaande van een (agrarische) woonbestemming. Dit brengt redelijkerwijze mee dat het buiten de waardering te laten weiland ook naar die bestemming in aanmerking moet worden genomen.
Met als uitgangspunten een oppervlakte van het weiland van 8.000 m² en een agrarische woonbestemming, stelt het Hof het in aanmerking te nemen bedrag voor de eliminatie van het weiland uit de door de Inspecteur vastgestelde waarde in goede justitie vast op € 80.000.
6.6. Gelet op het vorenoverwogene is het hoger beroep gegrond en dient te worden beslist als volgt.
Proceskosten en griffierecht
7.1. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht aangezien gesteld noch gebleken is dat belanghebbende voor vergoeding in aanmerking komende kosten heeft gemaakt.
7.2. Wel dient aan belanghebbende het voor de behandeling voor de rechtbank gestorte griffierecht van € 39 en het voor de behandeling in hoger beroep gestorte griffierecht van € 110 te worden vergoed.
Beslissing
Het Gerechtshof:
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank,
- vernietigt de uitspraak op bezwaar,
- wijzigt de beschikking aldus dat de waarde van de onroerende zaak aan de [a-straat 1/2] wordt vastgesteld op € 485.000,
- vermindert de aanslag in de onroerendezaakbelasting aldus dat die wordt berekend naar een heffingsmaatstaf van € 485.000, en
- gelast de Inspecteur aan belanghebbende een bedrag van in totaal € 149 aan griffierecht te vergoeden.
De uitspraak is vastgesteld door mrs. T. Groeneveld, B. van Walderveen en F.A. van Engelen, in tegenwoordigheid van de griffier drs. F. van Veen. De beslissing is op 30 juni 2010 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.