HR, 14-03-2008, nr. 42 708
ECLI:NL:HR:2008:BC6528
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
14-03-2008
- Zaaknummer
42 708
- LJN
BC6528
- Vakgebied(en)
Belastingen van lagere overheden (V)
Belastingrecht algemeen (V)
Milieubelastingen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2008:BC6528, Uitspraak, Hoge Raad, 14‑03‑2008; (Cassatie)
- Vindplaatsen
Belastingadvies 2008/9.1
V-N 2008/14.9 met annotatie van Redactie
NTFR 2008/546 met annotatie van mr. drs. A.J. Meijer
Uitspraak 14‑03‑2008
Inhoudsindicatie
Artikel 8:68 en 7:15 Awb. Goede procesorde. Vergoeding proceskosten bezwaar?
nr. 42708
14 maart 2008
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 29 november 2005, nr. BK-04/02209, betreffende een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting.
1. Het geding in feitelijke instantie
Aan belanghebbende is in het jaar 2003 een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen van de gemeente Rotterdam opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de directeur Gemeentebelastingen van de gemeente Rotterdam (hierna: de heffingsambtenaar) is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam (hierna: het College) heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van de klachten
3.1. Naar aanleiding van het verhandelde ter zitting van 7 september 2005 en in reactie op een door het Hof ter zitting gedaan verzoek om nadere inlichtingen, heeft de heffingsambtenaar bij faxbericht, gedagtekend 13 september 2005, aan het Hof bericht dat een aantal aanslagen, waaronder de in geding zijnde aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag, ambtshalve is vernietigd.
3.2. Het Hof heeft vervolgens bij mondelinge uitspraak van 21 september 2005 geoordeeld dat het beroep niet (meer) tot een voor belanghebbende gunstiger resultaat kan leiden, zodat dit ongegrond moet worden verklaard. Bij die uitspraak is de heffingsambtenaar veroordeeld in de kosten van het geding voor het Hof en is de gemeente gelast het griffierecht te vergoeden.
3.3. De klacht van belanghebbende tegen deze gang van zaken is gegrond. Het Hof had in verband met de eisen van een goede procesorde niet mogen overgaan tot het verbinden van gevolgen aan het onder 3.1 bedoelde geschrift van de heffingsambtenaar zonder belanghebbende de mogelijkheid te bieden tot een reactie op dat geschrift. Belanghebbende had bij die mogelijkheid belang, nu hij aldus zijn bij bezwaarschrift gemaakte aanspraak op een proceskostenvergoeding als bedoeld in artikel 7:15 van de Algemene wet bestuursrecht voor het Hof kon herhalen.
3.4. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.
3.5. Nu de onderhavige naheffingsaanslag is vernietigd kunnen de klachten voor het overige niet tot een voor belanghebbende gunstiger resultaat leiden. In zoverre kunnen de klachten dan ook niet slagen.
4. Proceskosten
Het College zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de zaak met nummer 42709 met de onderhavige zaak samenhangt in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht en de proceskosten voor het Hof,
verwijst het geding naar het Gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest,
gelast dat de gemeente Rotterdam aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 103, en
veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op de helft van € 644, derhalve € 322, voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en wijst de gemeente Rotterdam aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren C. Schaap en A.H.T. Heisterkamp, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 14 maart 2008.