HR, 27-09-2000, nr. 34 924
ECLI:NL:HR:2000:AA7251
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
27-09-2000
- Zaaknummer
34 924
- LJN
AA7251
- Vakgebied(en)
Belastingen van lagere overheden (V)
Milieubelastingen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2000:AA7251, Uitspraak, Hoge Raad, 27‑09‑2000; (Cassatie)
- Wetingang
art. 120 Waterschapswet
- Vindplaatsen
BNB 2000/383 met annotatie van W.J.N.M. SNOIJINK
WFR 2000/1479
V-N 2000/45.25 met annotatie van Redactie
NTFR 2000/1715
Uitspraak 27‑09‑2000
Inhoudsindicatie
-
Nr. 34924
27 september 2000
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 23 oktober 1998 betreffende na te melden aan hem voor het jaar 1996 opgelegde aanslag in de waterschapslasten van het waterschap Oost-Veluwe.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 1996 een aanslag in de waterschapslasten van het waterschap Oost-Veluwe (thans: waterschap Veluwe, hierna: het Waterschap) opgelegd tot een bedrag van f 38,--, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van het Dagelijks Bestuur van het Waterschap is gehandhaafd.
Belanghebbende is van de uitspraak van het Dagelijks Bestuur in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het Dagelijks Bestuur van het Waterschap heeft een vertoogschrift ingediend.
3. Beoordeling van de klachten
3.1. De aan belanghebbende opgelegde aanslag heeft betrekking op twee gebouwde en twee ongebouwde onroerende zaken te Z en een ongebouwde onroerende zaak te Q. De aanslag is gebaseerd op de Omslagverordening Waterschap Oost-Veluwe 1995, in verbinding met de Kostentoedelingsverordening Waterschap Oost-Veluwe 1995 en de bijbehorende Omslagklassenverordening Waterschap Oost-Veluwe 1995 (hierna: de Verordening). Op grond van artikel 7 van de Verordening bedraagt de verhouding tussen de vermenigvuldigingsfactoren die gehanteerd worden voor de heffing ten aanzien van de verschillende omslagklassen voor ongebouwde onroerende zaken: 12 (klasse 1) : 9 (klasse 2) : 4 (klasse 3) : 3 (klasse 4) : 0 (klasse 5) en voor gebouwde onroerende zaken: 14 (klasse 6) : 7 (klasse 7) : 0 (klasse 8).
3.2. Belanghebbende heeft, voor zover in cassatie van belang, de indeling van zijn percelen in klasse 7 respectievelijk klasse 3 bestreden en daarbij betoogd dat ten aanzien van zijn percelen sprake is van geen, dan wel een verwaarloosbaar belang, zodat indeling in de klassen 8 respectievelijk 5 op haar plaats zou zijn.
3.3. Het Hof heeft belanghebbendes beroep verworpen en daarbij overwogen dat belanghebbende onvoldoende heeft aangevoerd om tot het oordeel te komen dat hij geen of althans een verwaarloosbaar belang heeft. Het achtte daarbij van betekenis dat als “belang” heeft te gelden het belang bij voorzieningen van het waterschap tot opheffing van waterstaatkundige bezwaren voortvloeiende uit de vrije afstroming van hoger gelegen grond op lagere gronden die afwateren op het stelsel van watergangen en uit lozingen, en dat het Dagelijks Bestuur onvoldoende weersproken heeft gesteld dat het neerslagoverschot van de percelen van belanghebbende voor een deel wordt afgevoerd via het ondiepe grondwater en tot afvoer komt middels elders gelegen vijverpartijen.
3.4. Het Hof is bij dit oordeel kennelijk en terecht ervan uitgegaan dat voor indeling van een perceel in een betalende klasse geen plaats is indien dat perceel geen of slechts een verwaarloosbaar belang heeft bij de werken van het waterschap. Het heeft daarbij echter miskend dat niet op grond van de enkele omstandigheid dat enig van het perceel van belanghebbende afkomstig water uit-eindelijk een watergang van het waterschap bereikt, kan worden gezegd dat het perceel belang heeft bij de werken van het waterschap en/of waterbezwaar oplevert. De klachten onder II en III, die zich tegen dit oordeel richten, zijn derhalve gegrond.
3.5. Uit de uitspraak en de stukken van het geding blijkt niet dat belanghebbende reeds voor het Hof heeft gesteld dat de verhouding tussen de vermenigvuldigingsfactoren die in de Verordening worden gehanteerd voor de heffing ten aanzien van de onderscheiden omslagklassen, niet juist is en dat daarom de Verordening onverbindend is. Op deze stelling kan derhalve geen acht worden geslagen, aangezien beoordeling daarvan een onderzoek van feitelijke aard vergt, waarvoor in cassatie geen plaats is. De klacht onder IV faalt derhalve.
3.6. Ook de klacht onder V faalt. Het in ’s Hofs uitspraak onder 4.7 weergegeven oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk, ook niet in het licht van de uiteenzetting in het vertoogschrift voor het Hof omtrent de afbakening van de eigendommen waarop de aanslag betrekking heeft.
3.7. In verband met hetgeen onder 3.4 is overwogen, kan ’s Hofs uitspraak niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen. De klacht onder I behoeft daarom geen behandeling meer.
4. Na cassatie
Na verwijzing dient opnieuw te worden onderzocht of de percelen belang hebben bij de werken van het water-schap en/of waterbezwaar opleveren. Daarbij moet ervan worden uitgegaan dat van waterbezwaar bij onzichtbare ondergrondse afstroming, waarom het hier gaat, alleen sprake is indien die afstroming zodanig is dat zij kosten veroorzaakt, bij voorbeeld doordat daarmede bij de dimensionering van de waterstaatkundige werken rekening moet worden gehouden. Wel dient de vraag of, aldus beschouwd, een perceel waterbezwaar oplevert, niet te worden beoordeeld naar hetgeen geldt voor dat specifieke perceel, maar naar wat geldt voor het vanuit waterstaatkundig als eenheid te beschouwen gebied waarin dat perceel ligt. Binnen het gebied dat in de Verordening in één klasse is ingedeeld, kunnen meer dergelijke in waterstaatkundig opzicht als eenheid te beschouwen gebieden zijn gelegen.
5. Proceskosten
Het Dagelijks Bestuur zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Door het verwijzings-hof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende een vergoeding dient te worden toegekend voor de kosten in verband met de behandeling van het geding voor het Hof.
6. Beslissing
De Hoge Raad
- vernietigt de uitspraak van het Hof,
- verwijst het geding naar het Gerechtshof te Leeuwarden ter verdere behandeling en beslissing van de zaak in meervoudige kamer met inachtneming van dit arrest,
- veroordeelt het Dagelijks Bestuur van het waterschap Veluwe in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op f 355,-- voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand,
- wijst het waterschap Veluwe aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden, en
- gelast dat door het Dagelijks Bestuur aan belang-hebbende wordt vergoed het door deze ter zake van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van f 90,-- alsmede het ter zake van de behandeling voor het Hof gestorte griffierecht ten bedrage van f 45,--.
Dit arrest is op 27 september 2000 vastgesteld door de vice-president E. Korthals Altes als voorzitter, en de raadsheren G.J. Zuurmond, A.G. Pos, D.H. Beukenhorst en C.B. Bavinck, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier P.E. Bolle, en op die datum in het openbaar uitgesproken.