Hof Arnhem, 16-02-2010, nr. 08/00481
ECLI:NL:GHARN:2010:BL6462
- Instantie
Hof Arnhem
- Datum
16-02-2010
- Zaaknummer
08/00481
- LJN
BL6462
- Vakgebied(en)
Loonbelasting (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARN:2010:BL6462, Uitspraak, Hof Arnhem, 16‑02‑2010; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
V-N 2010/35.12 met annotatie van Redactie
NTFR 2010/652 met annotatie van TH.J.M. VAN SCHENDEL
Uitspraak 16‑02‑2010
Inhoudsindicatie
Loonbelasting. “Rechten” van werknemers op uitkeringen van fonds vormen geen aanspraken. De uitkeringen vallen onder de fondsenvrijstelling.
GERECHTSHOF ARNHEM
Sector belastingrecht
nummers 08/00481 en 08/00492
uitspraakdatum: 16 februari 2010
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst te P (hierna: de Inspecteur)
en het hoger beroep van
X te Z (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 21 augustus 2008, nummer AWB 06/6062, in het geding tussen belanghebbende en de Inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 Aan belanghebbende zijn de volgende naheffingsaanslagen in de loonbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd en de volgende beschikkingen bekend gemaakt:
over het tijdvak 1 januari tot en met 31 december 1998:
- een naheffingsaanslag (hierna: naheffingsaanslag 1) ten bedrage van ƒ 11.420 (€ 5.182);
- een beschikking heffingsrente ten bedrage van ƒ 1.937 (€ 879);
- een boetebeschikking van ƒ 5.710 (€ 2.591);
over het tijdvak 1 januari 1999 tot en met 31 december 2003:
- een naheffingsaanslag (hierna: naheffingsaanslag 2) ten bedrage van € 58.108;
- een beschikking heffingsrente ten bedrage van € 5.286, en
- een boetebeschikking van € 28.118.
1.2 Op de bezwaarschriften van belanghebbende heeft de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de naheffingsaanslagen en de beschikkingen heffingsrente gehandhaafd en de boetebeschikkingen verminderd tot respectievelijk ƒ 2.281 (€ 1.035) en € 11.621.
1.3 Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 21 augustus 2008 gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur vernietigd, naheffingsaanslag 1 gehandhaafd, naheffingsaanslag 2 verminderd tot € 7.922, de beschikkingen heffingsrente verminderd tot beschikkingen berekend over de enkelvoudige belasting over de jaren 1998 en 1999 en de boetebeschikkingen vernietigd. Ter zake van de kosten van bezwaar en beroep heeft de Rechtbank het verzoek van belanghebbende om veroordeling van de Inspecteur in de werkelijke kosten afgewezen en, met toepassing van artikel 2, lid 2, van het Besluit proceskosten bestuursrecht, de Inspecteur veroordeeld in de door belanghebbende gemaakte kosten van bezwaar en beroep.
1.4 Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraken van de Rechtbank met betrekking tot de naheffingsaanslagen en de heffingsrente en de beslissing inzake de proceskosten. De Inspecteur heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank met betrekking tot naheffingsaanslag 2 en de daarmee verband houdende heffingsrente. Beide partijen hebben het hoger beroep van de andere partij door middel van een verweerschrift beantwoord.
1.5 Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.6 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 december 2009 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord A als de gemachtigde van belanghebbende, bijgestaan door B, directeur van belanghebbende, en zijn echtgenote C alsmede D. Namens de Inspecteur is verschenen E, bijgestaan door F.
1.7 Partijen hebben bij dit onderzoek ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. Deze pleitnota’s worden door het Hof tot de stukken van het geding gerekend.
1.8 Gelijktijdig met de mondelinge behandeling van de onderhavige zaken is ter zitting behandeld het hoger beroepschrift dat is ingediend door G B.V. te Q, kenmerk bij het Hof 08/00482. Met instemming van partijen wordt hetgeen is opgemerkt geacht betrekking te hebben op alle behandelde zaken tenzij het zinsverband op het tegendeel wijst. Partijen hebben ter zitting verklaard dat zij er geen bezwaar tegen hebben dat het Hof zich bevoegd verklaart de onderhavige zaak, met overeenkomstige toepassing van artikel 8:13 van de Algemene wet bestuursrecht, te behandelen.
1.9 Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2. De vaststaande feiten
Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting de volgende feiten vast.
2.1 Belanghebbende is een in 1991 opgerichte besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid die handelt in baby- en kinderartikelen. In de periode 1 januari 1998 tot en met 31 december 2003 waren circa 15 tot 20 personen in dienstbetrekking werkzaam bij belanghebbende.
2.2 Belanghebbende is een 100 percent dochtermaatschappij van G B.V. (thans H B.V.; hierna: Beheer), die statutair gevestigd is in Q doch kantoor houdt te R. B is tevens directeur van Beheer. B en zijn echtgenote, C zijn de enige werknemers van Beheer.
2.3 Tussen Beheer en belanghebbende is een managementovereenkomst gesloten.
2.4 Op 18 mei 1995 is bij notariële akte opgericht de Stichting Personeelfonds X (hierna: het Fonds). De statutaire doelstelling luidt als volgt:
“(…)
DOEL.
Artikel 2
De stichting heeft ten doel:
Het doen van uitkeringen aan werknemers van X en gelieerde ondernemingen, niet zijnde uitkeringen terzake van ziekte, invaliditeit, bevalling, adoptie en overlijden en voorts al hetgeen met een en ander rechtstreeks of zijdelings verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn, alles in de ruimste zin des woords.
VERMOGEN
Artikel 3
Het vermogen van de stichting zal worden gevormd door:
- bijdragen van werknemers van opgemelde vennootschap;
- subsidies en donaties;
- schenkingen, erfstellingen en legaten;
- alle andere verkrijgingen en baten. (…)”
2.5 Het bestuur van het Fonds wordt gevormd door B, zijn schoonvader I die niet aan belanghebbende of aan Beheer is verbonden en J, de controller van belanghebbende die tevens belast is met de personele aangelegenheden. Alle bestuursbesluiten worden volgens de akte van oprichting van de stichting met algemene stemmen genomen.
2.6 Door het bestuur van het Fonds is een reglement opgesteld waarin de werking van het Fonds nader wordt toegelicht. Dit reglement luidt - onder meer - als volgt:
“(…)
Hoe komt de stichting aan geld?
Op het salaris van de werknemer wordt een bepaald bedrag per maand (bijvoorbeeld 100,--) ingehouden.
Dit bedrag wordt gestort op de bankrekening van de stichting.
Dit bedrag mag door de werkgever met maximaal 100% worden
verhoogd. (in dit geval dus 100,--)
In totaal staat er in dit geval 200,-- op de bankrekening van de stichting.
Hoe komt de werknemer aan geld?
De werknemer dient bij de stichting een verzoek in om een bijdrage in de kosten van bijvoorbeeld:
- de aanschaf van een kapot gegane koelkast.
- een schade aan een auto.
- het vieren van een jubileum.
- studiekosten van kinderen.
- aanschaf nieuwe keuken.
- andere min of meer eenmalige lasten of kosten.
Geen bijdrage wordt verstrekt indien de kosten verband houden met ziekte, invaliditeit, bevalling, adoptie en overlijden in de ruimste zin des woords.
Let op !
Werknemers kunnen geen aanspraak maken op een uitkering!
De stichting is een onafhankelijk rechtspersoon die zelfstandig beslist of er een uitkering volgt.
Uiteraard is het wel zo dat de stichting er is voor de werknemers en indien enigzins mogelijk tot uitkering overgaat.
(…)”
2.7 Elke werknemer van belanghebbende of Beheer kan in beginsel deelnemen aan het Fonds nadat hij een vast contract heeft. Tijdens sollicitatiegesprekken en/of beoordelingsgesprekken wordt aan de werknemer de werkwijze van het Fonds toegelicht. Deelname aan het Fonds geschied op vrijwillige basis.
2.8 De deelnemende werknemers storten maandelijks een van hun salaris afhankelijk percentage in het Fonds. De deelnemende werknemers betalen hun bijdrage uit hun nettosalaris. De bijdrage wordt maandelijks automatisch door belanghebbende dan wel Beheer ingehouden. Tijdens beoordelingsgesprekken in december worden het salaris en, in veel gevallen, de bijdrage aan het Fonds voor het volgend jaar vastgesteld.
2.9 Vanaf de oprichting van het Fonds hebben belanghebbende en Beheer een even groot bedrag in het Fonds gestort als door de werknemers van de betreffende vennootschappen.
2.10 In de jaren 1999 tot en met 2001 hebben respectievelijk 8, 10 en 12 werknemers deelgenomen aan het Fonds.
2.11 De werknemers van belanghebbende en van Beheer, alsmede belanghebbende en Beheer zelf, hebben in de jaren 1998 tot en met 2003 de volgende bijdragen in het Fonds gestort:
1998 1999 2000 2001 2002 2003
belanghebbende ƒ 17.900 ƒ 26.577 ƒ 27.325 ƒ 36.800 ƒ 37.544 ƒ 42.432
werknemers ƒ 17.900 ƒ 26.577 ƒ 27.325 ƒ 36.800 ƒ 37.544 ƒ 42.432
ƒ 35.800 ƒ 53.154 ƒ 54.650 ƒ 73.600 ƒ 75.088 ƒ 84.864
Beheer ƒ 16.800 ƒ 16.800 ƒ 16.800 ƒ 16.800 ƒ 16.792 ƒ 16.792
werknemers ƒ 16.800 ƒ 16.800 ƒ 16.800 ƒ 16.800 ƒ 16.792 ƒ 16.792
ƒ 33.600 ƒ 33.600 ƒ 33.600 ƒ 33.600 ƒ 33.584 ƒ 33.584
2.12 De werknemers van belanghebbende hebben verzoeken tot uitkering door het Fonds gedaan en het bestuur van het Fonds heeft de gevraagde uitkeringen toegekend. De uitkeringen en de door de werknemers in dat jaar gedane bijdragen aan het Fonds bedroegen over de periode 1998 tot en met 2001 als volgt:
1998 1999 2000 2001
uitkering Storting verschil Uitkering storting verschil uitkering storting uitkering
K € 2.087 € 1.089 € 998 € 3.358 € 1.633 € 1.725 € 3.812 ? € 3.494
L € 2.722 € 1.361 € 1.361 € 3.085 € 1.542 € 1.543 € 1.316 ? € 1.665
M € 2.813 € 1.905 € 908 € 5.082 € 1.905 € 3.177 € 3.812 ? € 2.269
N € 1.633 € 1.633 € 0 € 4.629 € 1.633 € 2.996 € 4.220 ? € 2.859
O € 0 € 226 -€ 226 € 1.815 € 1.905 -€ 90 € 1.815 ? € 3.812
S € 0 ? € 1.815 € 1.010 € 805 € 4.002 ? € 2.496
T € 0 ? € 1.520 € 680 € 840
U € 0 ? € 5.536 ? € 0 ? € 0
V € 0 ? € 0 ? € 182 ? € 0
W € 0 ? € 0 ? € 454 ? € 1.906
Y € 0 ? € 0 ? € 1.361 ? € 2.957
Aa € 0 € 0 € 0 € 1.679
Bb € 0 € 0 € 0 € 908
€ 9.255 € 6.214 € 3.041 € 26.840 € 10.308 € 10.996 € 20.974 € 24.045
totaal aanvragen ? € 26.859 € 21.191 € 24.013
verschil ? € 19 € 217 -€ 32
2.13 De aan de werknemers gedane uitkeringen betroffen onder meer aanvragen ter zake van vakanties, onderhoud-, financiering- en inrichtingskosten van woningen, aanschaf en onderhoud van auto’s en de aanschaf van huishoudelijke apparatuur.
2.14 Op 26 maart 2003 heeft de Inspecteur een boekenonderzoek aangekondigd. Dit onderzoek is op 31 maart 2003 aangevangen en betrof onder meer de aanvaardbaarheid van de aangiften loonbelasting over het tijdvak 1 januari 1998 tot en met 31 december 2001. Van het onderzoek is een rapport opgesteld met dagtekening 14 oktober 2004.
2.15 In het rapport is voor zover hier van belang het volgende vermeld:
“(…)
3.2 Bijdrage aan Stichting Personeelsfonds X
Gebleken is dat X bedragen stort op de bankrekening van Stichting Personeelsfonds X.
(…)
Conclusie
Op grond van de thans bekende feiten en omstandigheden moet de conclusie zijn dat de vrijstellingsbepaling van artikel 11, lid 1, onderdeel n, van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB) niet van toepassing is, omdat de betreffende werknemers een recht op uitkering is toegezegd.
1. Er sprake is van een recht op loon in de zin van artikel 10, lid 1, Wet LB, waarbij de inhoudingsplichtige de ingelegde gelden belegt op een (spaar)rekening en garandeert dat de werknemer tenminste het dubbele van zijn inleg na een zekere periode van de (spaar)rekening kan opnemen.
2. Het betreffende recht is fiscaal te kwalificeren als een aanspraak in de zin van artikel 10, lid 2, Wet LB. De werknemersbijdrage wordt door de werknemers uit het netto-salaris voldaan en komt derhalve in aftrek op de belaste aanspraak.
De naheffingsaanslag loonheffing
(…)
jaar totale aanspraak werknemersbijdrage werkgeversbijdrage belaste aanspraak
[belanghebbende]
1998 f 35.800 f 17.900 f 17.900 f 17.900
1999 f 53.154 f 26.577 f 26.577 f 26.577
2000 f 54.650 f 27.325 f 27.325 f 27.325
2001 f 73.600 f 36.800 f 36.800 f 36.800
2002 f 75.088 f 37.544 f 37.544 f 37.544
2003 f 84.864 f 42.432 f 42.432 f 42.432
Totaal f 377.156 f 188.578 f 188.578 f 188.578
(…).”
2.16 Voor het jaar 1998 heeft de Inspecteur de verschuldigde loonbelasting berekend, uitgaande van de totale bijdrage door belanghebbende, op ƒ 17.900 x 63,8 percent, ofwel ƒ 11.420 (€ 5.182).
2.17 Voor de jaren 1999 tot en met 2003 heeft de Inspecteur voor iedere werknemer afzonderlijk de verschuldigde loonbelasting berekend over de door belanghebbende verstrekte bijdrage, hetwelk resulteert in de volgende naheffingen loonbelasting:
1999 ƒ 17.457 € 7.922
2000 ƒ 20.386 € 9.251
2001 ƒ 25.382 € 11.518
2002 ƒ 27.789 € 12.610
2003 ƒ 30.589 € 13.881
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1 Tussen partijen is in hoger beroep in geschil:
3.1.1 of de werknemers aanspraken hebben gekregen op uitkeringen of verstrekkingen, zoals bedoeld in artikel 10, lid 2, van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: de Wet),
zo nee,
3.1.2 of de door belanghebbende gedane stortingen in het Fonds moeten worden aangemerkt als loon uit dienstbetrekking als bedoeld in artikel 10, lid 1, van de Wet,
zo nee;
3.1.3 of de uitkeringen van het Fonds onder de zogenoemde fondsenvrijstelling als bedoeld in artikel 11, lid 1, letter o [wettekst 1998 tot en met 2000] respectievelijk letter n [wettekst vanaf 1 januari 2001], van de Wet vallen,
en
3.1.4 of belanghebbende recht heeft op een integrale kostenvergoeding als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht juncto artikel 2, lid 3, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit).
3.2 De Inspecteur beantwoordt de onder 3.1.1 en 3.1.2 genoemde vragen bevestigend en de onder 3.1.3 en 3.1.4 genoemde vragen ontkennend.
3.3 Belanghebbende beantwoordt de onder 3.1.1 en 3.1.2 genoemde vragen ontkennend en de onder 3.1.3 en 3.1.4 genoemde vragen bevestigend. Zij neemt daarbij het standpunt in dat de Rechtbank, bij de beantwoording van de in 3.1.3 opgenomen vraag, buiten de rechtsstrijd is getreden door een andere invulling aan de vijfjaarstermijn te geven dan partijen in deze procedure hebben gedaan.
3.4 Beide partijen hebben voor hun standpunten aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
3.5 Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, behoudens het oordeel ter zake van de boetebeschikking, en tot vernietiging van de naheffingsaanslagen en beschikkingen heffingsrente alsmede tot veroordeling van de Inspecteur in de werkelijke kosten van bezwaar en - hoger - beroep.
3.6 De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspaak van de Rechtbank, behoudens het oordeel ter zake van de boetebeschikkingen, en tot bevestiging van de uitspraken op bezwaar.
4. Beoordeling van het geschil
4.1 Naar het bepaalde in artikel 10, lid 2, van de Wet, behoren tot het loon aanspraken om na verloop van tijd of onder voorwaarden een of meer uitkeringen of verstrekkingen te ontvangen.
4.2 Onder een aanspraak moet worden verstaan een recht van de werknemer of zijn nabestaanden om op een toekomstig tijdstip - in het algemeen bepaald door de beëindiging van de dienstbetrekking - al dan niet onder bepaalde voorwaarden in het genot te worden gesteld van een of meer uitkeringen. Daarbij is, naar kan worden afgeleid uit het waarderingsvoorschrift dat voor de in artikel 10, lid 2, bedoelde aanspraken is gegeven, in het algemeen kenmerkend dat de getroffen voorziening zich ertoe leent dat de werkgever de daaruit voortvloeiende aanspraken dekt door daarvoor in eigen beheer een fonds op te bouwen, of daarvoor stortingen te doen bij derden (vergelijk Hoge Raad 12 juni 1991, nr. 27.223, BNB 1991/267).
4.3 Gelet op de voor het Fonds geldende statuten en het ontbreken van concreet omschreven rechten van de werknemers, een en ander toegelicht in de stukken door onder meer verklaringen van werknemers en ter zitting door de directeur van belanghebbende en zijn echtgenote, kan naar het oordeel van het Hof in het onderhavige geval niet worden gesproken van aanspraken van werknemers in de vorenbedoelde zin, noch van andere directe rechten van de werknemers op vorderingen ten laste van het Fonds. De enkele verwachting van een werknemer, hoe stellig ook, dat in de toekomst een uitkering zal worden gedaan, is onvoldoende om van een aanspraak of een zodanig recht te kunnen spreken (vergelijk onder meer Hoge Raad 30 september 1953, nr. 11.506, BNB 1954/328, en Hoge Raad 5 april 1978, nr. 18.549, BNB 1978/180).
4.4 De in 3.1.1 gestelde vraag moet derhalve ontkennend worden beantwoord.
4.5 Ook de in 3.1.2 gestelde vraag moet naar het oordeel van het Hof ontkennend worden beantwoord. Gelet op de vastgestelde feiten en omstandigheden is het Hof van oordeel dat het Fonds in direct verband staat met belanghebbende als werkgeefster en met de arbeidsverhouding die bestaat tussen belanghebbende en haar werknemers. Door de enkele storting door de werkgever van een bedrag in het Fonds dat gelijk is aan de storting van de werknemer kan in deze zaak evenwel niet worden gezegd dat de werknemer hem toekomend loon heeft genoten in de zin van artikel 13a, lid 1, van de Wet.
4.6 Belanghebbende heeft betwist dat de uitkeringen uit het Fonds tot het loon moeten worden gerekend. Het Hof kan het antwoord op deze vraag in het midden laten, aangezien deze uitkeringen, zoals hierna zal worden overwogen, zo zij tot het loon behoren, zijn vrijgesteld.
4.7 Op grond van de zogenoemde, in 3.1.3 bedoelde, fondsenvrijstelling behoren niet tot het loon “uitkeringen en verstrekkingen, andere dan die ter zake van ziekte, invaliditeit, bevalling, adoptie en overlijden, die de werknemer ontvangt uit een fonds tot welks middelen de inhoudingsplichtige gedurende de laatstverlopen vijf kalenderjaren evenveel of minder heeft bijgedragen dan de bij het fonds betrokken werknemers, tenzij die uitkeringen en verstrekkingen geschieden ingevolge een aanspraak die niet tot het loon behoort”.
4.8 Het staat vast dat de uitkeringen die het Fonds heeft gedaan geen betrekking hebben op ziekte, invaliditeit, bevalling, adoptie of overlijden. Voorts staat vast dat de stortingen van belanghebbende in het Fonds gelijk zijn aan de stortingen van de werknemers. Tot slot heeft het Hof hiervoor geoordeeld dat ter zake van het Fonds geen aanspraak tot stand is gekomen.
4.9 Gelet op het vorenstaande vallen de door het Fonds gedane uitkeringen onder de vrijstelling van artikel 11, lid 1, onderdeel o (tekst tot 2000), dan wel onderdeel n (tekst vanaf 2001). Aan de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling kan, anders dan de Inspecteur verdedigt, geen grond worden ontleend om in dit geval van de duidelijke tekst van de Wet af te wijken. Anders dan de Rechtbank heeft geoordeeld, geldt dit ook voor de kalenderjaren 1998 en 1999 en kan in de wettekst, gelet op het doel van de fondsenvrijstelling, niet de eis worden gelezen dat een fonds ten minste vijf jaar moet bestaan alvorens het onbelaste uitkeringen kan gaan doen.
4.10 Het Hof beantwoordt de in 3.1.3 gestelde vraag bevestigend.
4.11 Uit het vorenstaande volgt dat naheffingsaanslagen ten onrechte zijn opgelegd.
4.12 Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de heffingsrente (Hoge Raad 27 november 2009, nr. 07/13621, gepubliceerd op rechtspraak.nl onder LJN-nummer BJ7907). Gelet op het vorenstaande is het hoger beroep gegrond en moeten ook de beschikkingen heffingsrente worden vernietigd.
5. Proceskosten
5.1 Belanghebbende heeft verzocht om een integrale kostenvergoeding van de in verband met deze zaak gemaakte kosten van rechtsbijstand in beroep.
5.2 Uit de arresten van de Hoge Raad van 13 april 2007, nr. 41.235, LJN: BA2802, V-N 2007/19.12 en 21 maart 2008, nr. 43.066, LJN: BA9380, NTFR 2008/6919 volgt dat voor een toekenning van een proceskostenvergoeding in afwijking van de forfaitaire bedragen van het Besluit grond is indien het bestuursorgaan het verwijt treft dat het een beschikking of uitspraak geeft respectievelijk doet of in rechte handhaaft, terwijl op dat moment duidelijk is dat die beschikking of uitspraak in een daartegen ingestelde procedure geen stand zal houden dan wel sprake is van een bijzondere omstandigheid die ertoe heeft geleid dat de hoogte van de proceskosten zijn opgedreven.
5.3 Met de Rechtbank is het Hof van oordeel dat geen sprake is van een bijzondere omstandigheid in vorenbedoelde zin. Dat belanghebbende een compromis heeft aangeboden dat door de Inspecteur is afgewezen, vormt op zichzelf geen bijzondere omstandigheid die ertoe leidt dat de kosten van rechtsbijstand integraal dienen te worden vergoed. Van de in het onderhavige geschil aan de orde zijnde correcties kan naar het oordeel van het Hof niet worden gezegd dat het standpunt van de Inspecteur van iedere redelijke grond was ontbloot noch kan worden geoordeeld dat de aard van de correcties op zichzelf al aanleiding geeft tot het aanwezig achten van een bijzondere omstandigheid welke noopt tot volledige vergoeding van de kosten van rechtsbijstand.
5.4 Voor zover belanghebbende in hoger beroep haar standpunt heeft willen herhalen dat de forfaitaire proceskostenvergoeding in strijd is met artikel 6 EVRM moet worden geoordeeld dat dat standpunt onjuist is (Hoge Raad 11 december 2009, nr. 08/04645, LJN: BK5986).
5.5 Het Hof beantwoordt de in 3.1.4 gestelde vraag in ontkennende zin.
5.6 Het Hof berekent de proceskostenvergoeding in hoger beroep, in overeenstemming met het Besluit, op 2 (proceshandelingen) x € 322 x 1,5 (gewicht van de zaak), ofwel op € 966. Omdat sprake is van samenhangende zaken zal de helft hiervan in de onderhavige zaken worden toegekend en de andere helft in de in 1.8 genoemde zaak met het rolnummer 08/00482.
slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep van de Inspecteur ongegrond. Het hoger beroep van belanghebbende is gegrond, behoudens wat betreft de omvang van de proceskostenvergoeding. Nu het door de Inspecteur ingediende hoger beroep niet slaagt zal van de Staat griffierecht worden geheven.
6. Beslissing
Het Gerechtshof
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank met betrekking tot de naheffingsaanslagen en de beschikkingen heffingsrente;
- vernietigt de desbetreffende uitspraken van de Inspecteur;
- vernietigt naheffingsaanslag 1 en de daarmee verband houdende beschikking heffingsrente;
- vernietigt naheffingsaanslag 2 en de daarmee verband houdende beschikking heffingsrente;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 483;
- gelast dat de Staat aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 433 in verband met het hoger beroep bij het Gerechtshof, en
- verstaat dat van de Staat, zodra deze uitspraak onherroepelijk is komen vast te staan, een griffierecht zal worden geheven van € 448.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.P.M. Kooijmans, voorzitter, mr. J. van de Merwe en mr. J.B.H. Röben, in tegenwoordigheid van mr. C.E. te Brake als griffier.
De beslissing is op 16 februari 2010 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(C.E. te Brake) (J.P.M. Kooijmans)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 19 februari 2010
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.