Rb. Breda, 20-11-2008, nr. AWB 07/4852
ECLI:NL:RBBRE:2008:BG6333
- Instantie
Rechtbank Breda
- Datum
20-11-2008
- Zaaknummer
AWB 07/4852
- LJN
BG6333
- Vakgebied(en)
Fiscaal procesrecht (V)
Schenk- en erfbelasting (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBBRE:2008:BG6333, Uitspraak, Rechtbank Breda, 20‑11‑2008; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Vindplaatsen
V-N 2009/13.30 met annotatie van Redactie
Uitspraak 20‑11‑2008
Inhoudsindicatie
Erflater heeft tot zijn erfgenamen benoemd zijn weduwe en Y, belanghebbende. De weduwe is benoemd tot executeur-testamentair. Y is de buitenechtelijke dochter van erflater. Tijdens zijn leven heeft erflater Y niet als zijn dochter erkend. Y heeft altijd bij haar moeder gewoond. De aanslag successierecht is opgelegd met toepassing van tariefgroep III. Met een beroep op artikel 8 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de Mens (EVRM) verzoekt belanghebbende om toepassing van tariefgroep I. De rechtbank overweegt in een tussenuitspraak dat er weliswaar regelmatig enig contact was tussen erflater en Y, maar dat dat contact niet zodanig was dat gesproken kan worden van “nauwe persoonlijke betrekkingen” of van “family life” in de zin van artikel 8 EVRM. De zaak wordt aangehouden zodat belanghebbende alsnog een vaderschapsactie kan starten. Voorts oordeelt de rechtbank dat de door de weduwe ingediende aangifte successierecht, die Y niet kent, tot de gedingstukken behoort en door de inspecteur moet worden overgelegd.
RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 07/4852
Uitspraakdatum: 20 november 2008
Tussenuitspraak in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats],
eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
verweerder.
Eiseres wordt hierna belanghebbende genoemd en verweerder inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. De inspecteur heeft aan belanghebbende een voorlopige aanslag recht van successie opgelegd naar een belaste verkrijging van € 218.495 met toepassing van tariefgroep III. Het te betalen bedrag was € 113.856. De voorlopige aanslag is gedagtekend 4 april 2007. De definitieve aanslag successierecht is opgelegd naar een belaste verkrijging van € 216.860 met toepassing van tariefgroep III en is gedagtekend 11 oktober 2007.
1.2. Belanghebbende heeft bij brief van 15 mei 2007 bezwaar gemaakt tegen de voorlopige aanslag. De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 4 oktober 2007 de voorlopige aanslag gehandhaafd. Belanghebbende heeft bij brief van 12 november 2007, ontvangen bij de rechtbank op 14 november 2007, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 39. Het beroepschrift is, met toestemming van de inspecteur tot prorogatie, tevens gericht tegen de definitieve aanslag successierecht.
1.3. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 oktober 2008 te Breda. Voor een overzicht van het verhandelde ter zitting alsmede de daar aanwezige partijen, verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal dat aan deze uitspraak is gehecht. De door belanghebbende ter zitting overgelegde stukken worden tot de gedingstukken gerekend.
2. De feiten
2.1. Belanghebbende is geboren op 5 december 1982. Zij is de dochter van [de moeder]. De moeder was ten tijde van belanghebbendes geboorte niet gehuwd. Belanghebbendes natuurlijke vader is [erflater]. Erflater heeft belanghebbende niet erkend. Erflater is overleden op 4 december 2005. Belanghebbende heeft altijd bij haar moeder gewoond. Erflater was gehuwd met [mevrouw] en woonde in [woonplaats] (de weduwe).
2.2. Erflater heeft bij brief van 4 juli 1984 aan de moeder voorgesteld dat hij belanghebbende zou erkennen, een onderhoudsbijdrage voor haar zou gaan betalen en dat er een omgangsregeling tussen hem en belanghebbende zou komen. De moeder is niet op dit voorstel ingegaan. Erflater heeft op 5 april 1989 een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank te [woonplaats] tot vaststelling van een omgangsregeling met belanghebbende. De moeder heeft zich tegen een omgangsregeling verzet. Het verzoek van erflater is afgewezen bij beschikking van 24 augustus 1989. Erflater heeft regelmatig contact met belanghebbende gehad en ook met haar gecorrespondeerd. Hij ondertekende de brieven aan belanghebbende met “je vader”.
2.3. In het testament van erflater is het volgende bepaald:
Herroeping
1. Ik herroep alle vroeger door mij gemaakte uiterste wilsbeschikkingen.
Uitsluiting
2. Ik bepaal dat al hetgeen mijn erfgenamen en legatarissen uit mijn nalatenschap genieten, niet zal vallen in enige (huwelijks)goederengemeenschap waartoe zij thans zijn gerechtigd of ooit gerechtigd zullen zijn en evenmin zal vallen onder enig verrekeningsbeding gemaakt of ooit te maken terzake van hun (huwelijks)vermogensrecht.
Vrij van inbreng
3. Ik bepaal dat alle door mij bij mijn leven gedane schenkingen en/of andere materiële bevoordelingen zijn geschied met vrijstelling van de verplichting tot inbreng deswege in mijn nalatenschap, voorzover niet het tegendeel uitdrukkelijk is bepaald.
Erfstelling
4. Ik benoem tot mijn enige erfgenamen:
- mijn echtgenote voor één/duizendste gedeelte van mijn nalatenschap;
- mijn dochter geboren te [woonplaats] (Frankrijk) op vijf december negentienhonderd twee en tachtig, uit mijn relatie met mevrouw [mevrouw]: thans wonende [woonplaats], [postbus] [woonplaats], voor het aldus resterend gedeelte van mijn nalatenschap;
zulks ten aanzien van mijn kind met inachtneming van de wettelijke regels van plaatsvervulling; ingeval van onmogelijkheid van plaatsvervulling zal aanwas intreden ten behoeve van mijn echtgenote.
Wettelijke verdeling; aanvullende bepalingen
5. Wettelijke verdeling
I. Ik bepaal dat mijn nalatenschap overeenkomstig de wet zal worden
verdeeld. Aldus worden alle tot mijn nalatenschap behorende goederen door mijn echtgenote verkregen, terwijl de voldoening van de schulden van mijn nalatenschap voor haar rekening komt.
leder van mijn overige erfgenamen verkrijgt een geldvordering ten laste van mijn echtgenote ter grootte van de waarde van zijn/haar erfdeel. Boedelbeschrijving
II. De grootte van voormelde geldvorderingen van mijn overige erfgenamen -
wordt vastgesteld binnen acht maanden na mijn overlijden, al dan niet bij notariële akte. In verband met deze vaststelling moet een boedelbeschrijving worden opgemaakt die de waardering van de goederen en schulden van mijn nalatenschap bevat. De waardering vindt plaats in onderling overleg; bij geschil of indien één of meer van mijn erfgenamen niet het vrije beheer over zijn/haar/hun vermogen heeft/hebben, zal door de kantonrechter in wiens gebied de goederen zich bevinden, één of, zo dit door hem wordt verlangd, meer deskundige(n) worden benoemd.
Bepalingen geldvorderingen
III. Ten aanzien van de geldvorderingen van mijn overige erfgenamen op mijn echtgenote bepaal ik:
A. De vorderingen zijn opeisbaar:
a. wanneer mijn echtgenote is overleden;
b. indien mijn echtgenote in staat van faillissement is verklaard of ten aanzien van haar de schuldsaneringsregeling natuurlijke
personen van toepassing is verklaard;
c. indien mijn echtgenote hertrouwt of een geregistreerd partnerschap aangaat zonder het maken en handhaven van huwelijks/partnerschaps voorwaarden, welke voorwaarden dienen in te houden de uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen zonder toevoeging van enig verrekenbeding dat leidt of kan leiden tot verrekening van door haar ten huwelijk of partnerschap aangebracht vermogen;
d. bij haar ondercuratelestelling, bij onderbewindstelling van (vrijwel) haar gehele vermogen, bij inbeslagneming van één of meer van haar vermogensbestanddelen;
e. indien mijn echtgenote ter voorziening in haar levensonderhoud
aanspraak maakt op financiële steun van overheidswege;
f .indien mijn echtgenote ter voorziening in haar levensonderhoud casu quo levensomstandigheden aanspraak maakt op een voorziening van overheidswege waarvoor een vermogenstoets wordt gehanteerd en wel zodra die er toe leidt dat zij zodanig inteert op haar vermogen dat haar schulden, daaronder begrepen onderhavige vorderingen met de renten, de waarde van haar bezittingen overtreffen. De vorderingen zijn evenwel in de sub c tot en met f gemelde gevallen niet opeisbaar indien alsdan ten behoeve van de overige erfgenamen door mijn echtgenote voldoende zekerheid wordt gesteld voor de voldoening daarvan.
B. De geldvorderingen zijn renteloos, tenzij partijen in onderling overleg
wel rente overeenkomen, welke rente alsdan gelijk is aan de wettelijke rente, enkelvoudig is, en berekend wordt vanaf de dag van mijn overlijden tot aan die van voldoening van het verschuldigde. Deze rente is dan eerst opeisbaar wanneer de geldvorderingen opeisbaar zijn.
C. Het is mijn echtgenote te allen tijde toegestaan de vordering en/of de rente geheel of gedeeltelijk te voldoen. Indien mijn echtgenote zich daaromtrent niet anders uitlaat strekt een betaling in de eerste plaats in mindering op de rente en vervolgens op de hoofdsom.
D. Ik hef de verplichtingen op tot overdracht van goederen aan mijn overige erfgenamen ter voldoening aan hun geldvordering als bedoeld in de artikelen 4:19 (in geval van hertrouwen of partnerregistratie van mijn echtgenote) en 4:20 (in geval van overlijden van mijn echtgenote na haar hertrouwen of partnerregistratie) van het Burgerlijk Wetboek.
Ongedaanmaking; aanvullende bepalingen
6. Mijn echtgenote kan voormelde wettelijke verdeling ongedaan maken,hetgeen volgens de wet alsdan dient te geschieden binnen drie maanden na mijn overlijden door middel van een verklaring bij notariële akte en inschrijving van een afschrift/uittreksel daarvan in het boedelregister. Indien mijn echtgenote de wettelijke verdeling ongedaan maakt of indien om wat voor andere reden dan ook de wettelijke verdeling buiten toepassing zou blijven, beschik ik als volgt:
• Keuze-legaat: vruchtgebruik
L Ik legateer aan mijn genoemde echtgenote:
a. al mijn goederen, of diegene daarvan als zij zal verkiezen, onder de verplichting de waarde daarvan in te brengen in mijn nalatenschap,
voor zover deze inbreng niet verrekend wordt met haar voormeld aandeel in mijn nalatenschap; deze waarde vast te stellen door mijn overige erfgenamen en de legataresse op de wijze als hiervoor sub 5.II bepaald;
mijn overige erfgenamen zijn bevoegd te vorderen dat de ten laste van mijn nalatenschap komende schulden en kosten, waaronder kosten van lijkbezorging en boedelbehandeling alsmede de successierechten die zij moeten voldoen, geheel of ten dele door mijn echtgenote worden voldaan; de aldus door mijn echtgenote betaalde bedragen strekken in mindering op de inbrengvordering;
b. het levenslang recht van vruchtgebruik mijner gehele nalatenschap (uitgezonderd de sub a verkozen goederen en de inbrengvordering), of die goederen daarvan als zij zal verkiezen.
Inbrengvordering
II. a De sub l.a bedoelde inbreng die mijn echtgenote, na verrekening met haar eigen aandeel in mijn nalatenschap, aan mijn overige erfgenamen schuldig is, wordt terstond na ontstaan omgezet in een schuld wegens geldlening;
b. op deze schuldvordering zijn de bepalingen hiervoor sub 5.1II.A.B en C van overeenkomstige toepassing.
Bepalingen vruchtgebruik
III. Ten aanzien van het sub l. b voormeld vruchtgebruik zijn de volgende bepalingen van toepassing:
1. Het vruchtgebruik gaat in op de dag van mijn overlijden en zal eindigen indien een van de omstandigheden als hiervoor sub 5. III.A a tot en met f zich ten aanzien van de vruchtgebruikster voordoet, voorts indien zij afstand doet van haar vruchtgebruik alsmede, voor zover het een vruchtgebruik van een woonhuis betreft, indien zij dat registergoed metterwoon verlaat.
2. De vruchtgebruikster is verplicht op eerste verzoek van de hoofdgerechtigde(n) zoveel goederen van de nalatenschap te harer keuze te gelde te maken als ten behoeve van de betaling van tot de nalatenschap behorende schulden en kosten, waaronder begrepen de kosten van lijkbezorging en boedelbehandeling alsmede van successierechten, nodig is, tenzij de vruchtgebruikster daartoe middelen renteloos uit eigen vermogen voorschiet, één«en ander voorzover niet reeds conform het sub l.a hiervoor bepaalde deze schulden en kosten worden voldaan en alsdan naar rato van de goederen in eigendom respectievelijk in vruchtgebruik.
3. De vruchtgebruikster is verplicht binnen acht maanden na mij overlijden een beschrijving van de aan het vruchtgebruik onderworpen goederen te maken. Zij is voorts verplicht jaarlijks aan de hoofdgerechtigde(n) een nauwkeurige opgave te doen van de goederen die niet meer aanwezig zijn, van de goederen die daarvoor in de plaats zijn gekomen en van de voordelen die de goederen hebben opgeleverd en die geen vruchten zijn.
4. De vruchtgebruikster is verplicht voor eigen rekening de aan het vruchtgebruik onderworpen goederen bij een solide verzekeringsmaatschappij te verzekeren en verzekerd te houden tegen alle risico's waartegen deze goederen gebruikelijk worden verzekerd. Doet zich schade voor aan de aan het vruchtgebruik onderworpen goederen, dan is de vruchtgebruikster verplicht deze goederen te herstellen respectievelijk te herbouwen, tenzij de hoofdgerechtigde(n) haar van die verplichting ontslaan De zakelijke lasten en belastingen en de kosten van dagelijks onderhoud zijn ten laste van de vruchtgebruikster.
5. De vruchtgebruikster behoeft geen zekerheid te stellen.
6. De vruchtgebruikster zal het beheer voeren over de aan het vruchtgebruik onderworpen goederen.
7. De vruchtgebruikster is geheel vrij om over de aan het vruchtgebruik onderworpen goederen te beschikken, waaronder vervreemden of bezwaren als ook verteren.
8. Het vergader- en/of stemrecht op aandelen en andere rechten komen toe aan de vruchtgebruikster.
10. Noch bij de aanvang, noch bij het einde van het vruchtgebruik zal enige verrekening of restitutie van vruchten plaatsvinden.
Belastingen
IV Indien mijn overige erfgenamen over hun verkrijging ook andere
belastingen dan successierechten, zoals de
vermogensrendementsheffing, verschuldigd zijn, dient mijn echtgenote
het door hen verschuldigde aan hen uit te keren. Op hetgeen mijn
echtgenote aldus betaalt is het bepaalde sub l.a respectievelijk III.2 van
overeenkomstige toepassing.
Executeursbenoeming; afwikkelingsbewind
7 Beheers-executeur
I Ik benoem mijn echtgenote tot beheers-executeur. Op dit
executeurschap zijn de navolgende bepalingen van toepassing, met dien
verstande dat indien voormelde wettelijke verdeling op mijn nalatenschap
van toepassing is de bepalingen hiervoor sub 5 in geval van
tegenstrijdigheid in zoverre die executeurs bepalingen doen vervallen,
terwijl ingeval van ongedaanmaking van de wettelijke verdeling door mijn
echtgenote de bepalingen hiervoor sub 6 in geval van tegenstrijdigheid in
zoverre die executeurs bepalingen doen vervallen.
(…)
Afwikkelingsbewind
II Voor het geval mijn echtgenote de wettelijke verdeling ongedaan maakt, stel ik voorts een afwikkelingsbewind in over de erfdelen van mijn overige erfgenamen en benoem mijn echtgenote tot executeur- afwikkelingsbewindvoerster. Dit bewind wordt ingesteld in het belang van alle betrokkenen om te komen tot een goede afwikkeling van mijn nalatenschap. Mijn echtgenote is hierdoor bevoegd om de nalatenschap naar eigen inzicht, overeenkomstig het hiervoor sub 6 bepaalde, te verdelen en af te wikkelen. Het bewind vervalt na de afwikkeling van mijn nalatenschap en in ieder geval vijfjaar na mijn overlijden. De executeur-afwikkelingsbewindvoerster heeft geen recht op loon noch op vergoeding van de door haar gemaakte onkosten.
(…)”
2.4. Aan belanghebbende is een aanslag successierecht opgelegd in verband met haar verkrijging uit de nalatenschap van erflater. De inspecteur heeft de verkrijging van belanghebbende – uiteindelijk - berekend op € 216.860 met toepassing van tariefgroep III. Belanghebbende heeft geen aangifte successierecht gedaan noch heeft zij inzage gehad in de door de weduwe ingediende aangifte.
2.5. Erflater heeft tot enkele jaren voor zijn dood een landbouwbedrijf geëxploiteerd. De laatste jaren heeft hij twee percelen grond verpacht aan een derde. De pachtkamer van de arrondissementsrechtbank [woonplaats] heeft bij vonnis van 27 mei 2008 de pachtovereenkomst vastgelegd tegen een pachtprijs van € 1.725 per jaar. De inspecteur is bij de vaststelling van de aanslag successierecht uitgegaan van vrij verkoopbare grond.
3. Het geschil
3.1. In geschil is:
- of belanghebbende recht heeft op toepassing van tariefgroep I omdat zij een dochter is van erflater;
- de hoogte van de verkrijging van belanghebbende.
Belanghebbende beantwoordt de eerste vraag bevestigend en stelt voor wat betreft de tweede vraag geen inzicht te hebben in de juistheid van de aangegeven bedragen. De inspecteur beantwoordt de eerste vraag ontkennend maar heeft aangegeven haar standpunt te zullen wijzigen indien belanghebbende via een rechterlijk vonnis alsnog als kind van erflater wordt erkend. Ten aanzien van de tweede vraag heeft de inspecteur erkend dat de waarde van de verkrijging lager is dan het bedrag waarvan in de uitspraak op bezwaar is uitgegaan.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en hetgeen zij daar ter zitting aan hebben toegevoegd.
3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de voorlopige aanslag en de aanslag tot aanslagen berekend naar een verkrijging van € 174.530 met toepassing van tariefgroep I.
3.4. De inspecteur concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de voorlopige aanslag en de aanslag, uitgaande van een nader te bepalen lagere waarde van de in de verkrijging begrepen gronden. De inspecteur concludeert tot toepassing van tariefgroep I indien het vaderschap van erflater gerechtelijk wordt vastgesteld als bedoeld in artikel 1:207 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
4. Overwegingen omtrent het geschil
De ontvankelijkheid
4.1. De rechtbank is met partijen van oordeel dat het beroep ontvankelijk is, ook voor zover het de definitieve aanslag betreft.
De stukken van het geding
4.2. De aanslag is gebaseerd op de door de weduwe ingediende aangifte successierecht. De inspecteur heeft ter zitting gesteld dat zij niet bevoegd is de aangifte over te leggen aangezien het een persoonlijk stuk van de weduwe betreft. De rechtbank kan de inspecteur hierin niet volgen. Nu de aanslag op deze aangifte is gebaseerd, behoort deze aangifte gezien het bepaalde van artikel 8:42 Awb tot de gedingstukken die aan de rechtbank moeten worden overgelegd. De rechtbank verzoekt de inspecteur dit stuk alsnog in het geding te brengen.
De tariefgroep
4.3. Vaststaat dat belanghebbende door erflater niet is erkend. Naar Nederlands recht (artikel 1:199 BW) is belanghebbende derhalve niet een kind van erflater. Op grond van artikel 24 Successiewet is dan tariefgroep III van toepassing, nu deze wet ook geen bepaling bevat waardoor belanghebbende met een kind wordt gelijkgesteld.
4.4. Belanghebbende heeft zich beroepen op het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de Mens (EVRM). Indien, beoordeeld naar de feiten en omstandigheden van het geval, sprake is van "de facto family ties" met een kind, volgt uit artikel 8 EVRM dat geen onderscheid mag worden gemaakt tussen de juridische vader en de biologische vader, die in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat. De rechtbank leidt uit de stukken en hetgeen ter zitting daaraan is toegevoegd af dat er weliswaar regelmatig enig contact was tussen erflater en belanghebbende, maar dat dat contact niet zodanig was dat gesproken kan worden van “nauwe persoonlijke betrekkingen” of van “family life” in de zin van artikel 8 EVRM. Het beroep op het EVRM kan belanghebbende dan ook niet baten.
4.5. Het onder 4.3. en 4.4. overwogene leidt tot de conclusie dat de inspecteur vooralsnog terecht tariefgroep III heeft toegepast. Ter zitting is afgesproken dat belanghebbende in dat geval alsnog een vaderschapsactie zal starten teneinde het vaderschap van erflater te laten vaststellen en dat de inspecteur de uitkomst daarvan zal volgen. De rechtbank zal de behandeling van de zaak schorsen om belanghebbende in de gelegenheid te stellen het vaderschap van erflater te laten vaststellen.
5. Beslissing
De rechtbank:
- verzoekt de inspecteur de aangifte successierecht binnen 2 weken na verzending van deze tussenuitspraak aan de rechtbank te sturen;
- schorst de behandeling totdat op het verzoek van belanghebbende als bedoeld in artikel 1:207 BW is beslist.
Deze tussenuitspraak is gedaan op 20 november 2008 door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, voorzitter, mr. C.A.F.M. Stassen en prof.mr. I.J.F.A. van Vijfeijken, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.J. van Balkom, griffier.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze tussenuitspraak staat geen hoger beroep open. Hoger beroep kan worden ingesteld zodra de einduitspraak is gedaan.