De bestuurdersaansprakelijkheid – die ook geldt voor de sociale verzekeringspremies en de bijdragen aan het bedrijfstakpensioenfonds – maakt onderdeel uit van de anti-misbruikwetgeving. De eerste anti-misbruikwet is de Wet ketenaansprakelijkheid (WKA). De Wet bestuurdersaansprakelijkheid (WBA) staat bekend als de tweede anti-misbruikwet en de derde anti-misbruikwet is de Wet bestuurdersaansprakelijkheid bij faillissement (WBF). Er is een zekere relatie tussen de drie anti-misbruikwetten.
Wat vindt u in de Vakstudie?
1. Historie en achtergrond van artikel 36 van de Invorderingswet 1990
Aant. 1.2 gaat in op de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 36. Aan orde komen een historisch overzicht (aant. 1.2.1) en een chronologisch overzicht (aant. 1.2.2) en het overgangsrecht bij de invoering van de IW 1990 (aant. 1.2.5). Een uitgebreid overzicht van de verschenen literatuur is ondergebracht in aant. 1.3. Doel en strekking van de bepaling komen aan bod in aant. 1.4.
2. De context van artikel 36 van de Invorderingswet 1990 met ander bepalingen
Artikel 36 is gerelateerd aan een aantal andere bepalingen in wet- en regelgeving. Deze context wordt besproken in aant. 1.6. De relatie met de WBF wordt besproken in aant. 1.7. Ook wordt in aant. 1.7 ingegaan op de ingrijpende wetgevingsoperatie van het ministerie van Justitie en Veiligheid (de herijking faillissementsrecht) in het kader van de bestrijding van faillissementsfraude en de daaraan gerelateerde onderwerpen. De Tweede Kamer der Staten-Generaal heeft bij de totstandkoming van de WBA verzocht om de wet na vijf jaar te evalueren (zie aant. 1.20).
3. Reikwijdte van de aansprakelijkheid
De aansprakelijkheid geldt niet alleen voor de belastingschuld maar ook voor de bestuurlijke boete, de invorderingsrente en de vervolgingskosten (aant. 5.5). Artikel 36 is ook van toepassing op belastingaanslagen bij invoer, met name belastingaanslagen omzetbelasting, accijns, de verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken en kolenbelasting. Zie aant. 1.6.13.
De aansprakelijkheid geldt voor bestuurders van lichamen die zijn onderworpen aan de heffing van vennootschapsbelasting (aant. 2.2) en die volledig rechtsbevoegd zijn. Ook buitenlandse rechtspersonen vallen onder de regeling (aant. 2.2.5). Naast de formele bestuurder zijn ook de (feitelijke) beleidsbepalers (aant. 2.2.1) aansprakelijk. Een aantal functionarissen kunnen ook met artikel 36 te maken krijgen. Ook publiekrechtelijke rechtspersonen zijn onderworpen aan artikel 36 van de Invorderingswet 1990. Zie aant. 2.3.
4. Het begrip kennelijk onbehoorlijk bestuur
De bestuurders zijn hoofdelijk aansprakelijk wegens kennelijk onbehoorlijk bestuur (aant. 4). Dit begrip is moeilijk af te bakenen. In elk geval is sprake van kennelijk onbehoorlijk bestuur bij ongerechtvaardigde verrijking door de bestuurder, maar ook verwijtbaar handelen kan onder omstandigheden kennelijk onbehoorlijk bestuur zijn.
5. De melding van betalingsonmacht
De rechtspersoon is verplicht de betalingsonmacht te melden bij de ontvanger (zie aant. 3). Van belang hierbij is wat in de melding moet komen te staan, wie kan melden, hoe de melding moet plaatsvinden en wanneer de melding moet plaatsvinden. Met betrekking tot de melding komt een aantal specifieke situaties aan de orde. De wet maakt een onderscheid tussen de (bewijslast bij) aansprakelijkheid indien rechtsgeldig is gemeld en indien niet rechtsgeldig is gemeld. Besproken wordt ook het specifieke onderscheid dat wordt gemaakt tussen de melding in de aangiftefase en de melding in de naheffingsfase. Zie tevens in dat kader het artikelsgewijs commentaar op artikel 7 e.v. van het Uitvoeringsbesluit IW 1990.
6. Disculpatie
Het bestuur is in beginsel collectief verantwoordelijk (aant. 5.2), maar de aansprakelijk gestelde bestuurder kan zich onder omstandigheden disculperen (aant. 5.3).
7. Onverplicht verrichte rechtshandelingen door de bestuurder
Aant. 7 bespreekt de mogelijkheid van de ontvanger om onverplicht verrichte rechtshandelingen door de aansprakelijke bestuurder tengevolge waarvan verhaal is verminderd aan te tasten.
8. Internationale component
Internationale regelingen bevatten eveneens de mogelijkheid van bestuurdersaansprakelijkheid. Het gaat daarbij onder meer om Europese regelgeving (zie aant. 1.6.10 tot en met aant. 1.6.13 en aant. 1.8) en om regelgeving van Caribisch Nederland (zie aant. 1.6.14).
9. Parlementaire varia
Een aantal wetswijzigingen en Kamerbrieven komt aan bod bij het onderdeel Parlementaire varia in aant. 1.20.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Vakstudie Invorderingswet, art. 36 Invorderingswet 1990, aant. 1.1
Aant. 1.1 Inleiding
Actueel t/m 18-11-2024
18-11-2024, het commentaar is bijgewerkt t/m BNB 2024/116 en V-N 2024/47.60
01-06-1990 tot: -
Vakstudie Invorderingswet, art. 36 Invorderingswet 1990, aant. 1.1
Invordering / Aansprakelijkheid
Ondernemingsrecht / Rechtspersonenrecht
bestuurdersaansprakelijkheid
aansprakelijkheid
Invorderingswet 1990 artikel 36
Beschouwing
Inleiding
De bestuurdersaansprakelijkheid – die ook geldt voor de sociale verzekeringspremies en de bijdragen aan het bedrijfstakpensioenfonds – maakt onderdeel uit van de anti-misbruikwetgeving. De eerste anti-misbruikwet is de Wet ketenaansprakelijkheid (WKA). De Wet bestuurdersaansprakelijkheid (WBA) staat bekend als de tweede anti-misbruikwet en de derde anti-misbruikwet is de Wet bestuurdersaansprakelijkheid bij faillissement (WBF). Er is een zekere relatie tussen de drie anti-misbruikwetten.
Wat vindt u in de Vakstudie?
1. Historie en achtergrond van artikel 36 van de Invorderingswet 1990
Aant. 1.2 gaat in op de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 36. Aan orde komen een historisch overzicht (aant. 1.2.1) en een chronologisch overzicht (aant. 1.2.2) en het overgangsrecht bij de invoering van de IW 1990 (aant. 1.2.5). Een uitgebreid overzicht van de verschenen literatuur is ondergebracht in aant. 1.3. Doel en strekking van de bepaling komen aan bod in aant. 1.4.
2. De context van artikel 36 van de Invorderingswet 1990 met ander bepalingen
Artikel 36 is gerelateerd aan een aantal andere bepalingen in wet- en regelgeving. Deze context wordt besproken in aant. 1.6. De relatie met de WBF wordt besproken in aant. 1.7. Ook wordt in aant. 1.7 ingegaan op de ingrijpende wetgevingsoperatie van het ministerie van Justitie en Veiligheid (de herijking faillissementsrecht) in het kader van de bestrijding van faillissementsfraude en de daaraan gerelateerde onderwerpen. De Tweede Kamer der Staten-Generaal heeft bij de totstandkoming van de WBA verzocht om de wet na vijf jaar te evalueren (zie aant. 1.20).
3. Reikwijdte van de aansprakelijkheid
De aansprakelijkheid geldt niet alleen voor de belastingschuld maar ook voor de bestuurlijke boete, de invorderingsrente en de vervolgingskosten (aant. 5.5). Artikel 36 is ook van toepassing op belastingaanslagen bij invoer, met name belastingaanslagen omzetbelasting, accijns, de verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken en kolenbelasting. Zie aant. 1.6.13.
De aansprakelijkheid geldt voor bestuurders van lichamen die zijn onderworpen aan de heffing van vennootschapsbelasting (aant. 2.2) en die volledig rechtsbevoegd zijn. Ook buitenlandse rechtspersonen vallen onder de regeling (aant. 2.2.5). Naast de formele bestuurder zijn ook de (feitelijke) beleidsbepalers (aant. 2.2.1) aansprakelijk. Een aantal functionarissen kunnen ook met artikel 36 te maken krijgen. Ook publiekrechtelijke rechtspersonen zijn onderworpen aan artikel 36 van de Invorderingswet 1990. Zie aant. 2.3.
4. Het begrip kennelijk onbehoorlijk bestuur
De bestuurders zijn hoofdelijk aansprakelijk wegens kennelijk onbehoorlijk bestuur (aant. 4). Dit begrip is moeilijk af te bakenen. In elk geval is sprake van kennelijk onbehoorlijk bestuur bij ongerechtvaardigde verrijking door de bestuurder, maar ook verwijtbaar handelen kan onder omstandigheden kennelijk onbehoorlijk bestuur zijn.
5. De melding van betalingsonmacht
De rechtspersoon is verplicht de betalingsonmacht te melden bij de ontvanger (zie aant. 3). Van belang hierbij is wat in de melding moet komen te staan, wie kan melden, hoe de melding moet plaatsvinden en wanneer de melding moet plaatsvinden. Met betrekking tot de melding komt een aantal specifieke situaties aan de orde. De wet maakt een onderscheid tussen de (bewijslast bij) aansprakelijkheid indien rechtsgeldig is gemeld en indien niet rechtsgeldig is gemeld. Besproken wordt ook het specifieke onderscheid dat wordt gemaakt tussen de melding in de aangiftefase en de melding in de naheffingsfase. Zie tevens in dat kader het artikelsgewijs commentaar op artikel 7 e.v. van het Uitvoeringsbesluit IW 1990.
6. Disculpatie
Het bestuur is in beginsel collectief verantwoordelijk (aant. 5.2), maar de aansprakelijk gestelde bestuurder kan zich onder omstandigheden disculperen (aant. 5.3).
7. Onverplicht verrichte rechtshandelingen door de bestuurder
Aant. 7 bespreekt de mogelijkheid van de ontvanger om onverplicht verrichte rechtshandelingen door de aansprakelijke bestuurder tengevolge waarvan verhaal is verminderd aan te tasten.
8. Internationale component
Internationale regelingen bevatten eveneens de mogelijkheid van bestuurdersaansprakelijkheid. Het gaat daarbij onder meer om Europese regelgeving (zie aant. 1.6.10 tot en met aant. 1.6.13 en aant. 1.8) en om regelgeving van Caribisch Nederland (zie aant. 1.6.14).
9. Parlementaire varia
Een aantal wetswijzigingen en Kamerbrieven komt aan bod bij het onderdeel Parlementaire varia in aant. 1.20.