HR, 27-06-2003, nr. 38 208
ECLI:NL:HR:2003:AH8803
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
27-06-2003
- Zaaknummer
38 208
- LJN
AH8803
- Vakgebied(en)
Inkomstenbelasting (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2003:AH8803, Uitspraak, Hoge Raad, 27‑06‑2003; (Cassatie)
- Vindplaatsen
WFR 2003/1136, 1
V-N 2003/33.10 met annotatie van Redactie
NTFR 2003/1114 met annotatie van Prof. dr. S.J.C. Hemels
Uitspraak 27‑06‑2003
Inhoudsindicatie
Nr. 38.208 27 juni 2003 cl gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 25 april 2002, nr. 99/00832, betreffende na te melden aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. 1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof...
Partij(en)
Nr. 38.208
27 juni 2003
cl
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 25 april 2002, nr. 99/00832, betreffende na te melden aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 1997 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 154.020, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend. Nu deze conclusie bij de Hoge Raad na afloop van de daartoe gestelde termijn is ingediend, slaat de Hoge Raad op dit stuk geen acht.
3. Beoordeling van de klachten
3.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Belanghebbende verrichtte in het onderhavige jaar (1997) tegen vergoeding redactionele werkzaamheden. In dat kader maakte hij gebruik van een computer. Om de teksten op het beeldscherm goed te kunnen lezen, heeft hij in het onderhavige jaar een bril gekocht, waarmee hij uitsluitend scherp kan zien op een afstand van circa 50 cm (hierna: computerbril). De computerbril is uitsluitend aangeschaft en wordt uitsluitend gebruikt ten behoeve van het verrichten van de redactionele werkzaamheden. Bij het vaststellen van de aanslag over het onderhavige jaar heeft de Inspecteur rekening gehouden met een bedrag van ƒ 9268 aan op belanghebbendes inkomsten uit arbeid betrekking hebbende aftrekbare kosten.
3.2.
's Hofs oordeel dat de kosten van aanschaf van de computerbril niet zijn aan te merken als op belanghebbendes inkomsten uit redactionele werkzaamheden betrekking hebbende aftrekbare kosten, is juist. Kosten gemaakt voor de aanschaf van een bril hebben een zodanig persoonlijk karakter dat zij niet als aftrekbare kosten in de zin van artikel 35 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (tekst 1997; hierna: de Wet) kunnen worden aangemerkt. Dit is niet anders indien het gaat om een computerbril die uitsluitend is aangeschaft en uitsluitend wordt gebruikt ten behoeve van het verrichten van de werkzaamheden. De tegen voormeld oordeel gerichte klacht faalt derhalve.
3.3.
Voorts is juist en berust op goede gronden 's Hofs oordeel dat belanghebbende naast de hiervoor in 3.1 bedoelde aftrek van ƒ 9268 geen recht heeft op aftrek van het in artikel 37, lid 1, letter b, van de Wet vermelde bedrag van ƒ 606. De tegen dit oordeel gerichte klacht faalt mitsdien eveneens.
3.4.
De overige klachten kunnen evenmin tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer P.J. van Amersfoort als voorzitter, en de raadsheren J.C. van Oven en A.R. Leemreis, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 27 juni 2003.