HR, 11-12-2009, nr. 08/02501
ECLI:NL:HR:2009:BK5982
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
11-12-2009
- Zaaknummer
08/02501
- LJN
BK5982
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2009:BK5982, Uitspraak, Hoge Raad, 11‑12‑2009; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2008:BD1708, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
BNB 2010/78 met annotatie van J.A.R. van Eijsden
FED 2009/111 met annotatie van J.J. VETTER
Belastingadvies 2010/2.3
V-N 2009/63.27 met annotatie van Redactie
NTFR 2009/2700 met annotatie van mr. J.D. Schouten
Uitspraak 11‑12‑2009
Inhoudsindicatie
Art. 25 en 27 Invorderingswet 1990. De verjaringstermijn wordt verlengd met de termijn dat de belastingschuldige uitstel van betaling heeft; voor uitstel van betaling is geen verzoek vereist. De verjaringstermijn wordt niet verlengd voor zover de belastingschuldige aan de ontvanger kenbaar heeft gemaakt geen (verder) uitstel te wensen.
Nr. 08/02501
11 december 2009
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 21 april 2008, nr. P07/00417, betreffende kosten van vervolging.
1. Het geding in feitelijke instanties
Aan belanghebbende is ter zake van de betekening van een dwangbevel tot betaling van een hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1997 door de Ontvanger een bedrag aan kosten in rekening gebracht, welk bedrag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Ontvanger is gehandhaafd.
De Rechtbank te Haarlem (nr. AWB 06/9122) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1. Aan belanghebbende is op 25 augustus 2000 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1997 opgelegd. Belanghebbende heeft tegen die aanslag bezwaar gemaakt. De Ontvanger heeft hem vervolgens, hoewel belanghebbende daarom niet had gevraagd, schriftelijk uitstel van betaling verleend totdat op het bezwaarschrift is beslist. Op 15 december 2005 heeft de Inspecteur uitspraak gedaan op het door belanghebbende gemaakte bezwaar, het bezwaar gegrond verklaard en de aanslag verminderd.
3.1.2. De Ontvanger heeft daarna aan belanghebbende ter zake van de aanslag een aanmaning gezonden. Toen vervolgens betaling uitbleef, heeft de Ontvanger een dwangbevel uitgevaardigd.
3.2. Voor het Hof was in geschil of het recht tot dwanginvordering van de in geding zijnde aanslag is verjaard. Het Hof heeft deze vraag ontkennend beantwoord.
3.3.1. Het eerste middel klaagt over schending van het bepaalde in artikel 27 van de Invorderingswet 1990 (hierna: IW 1990). Het middel betoogt dat uitstel van betaling slechts leidt tot verlenging van de verjaringstermijn als bedoeld in artikel 27 IW 1990, indien dat uitstel op verzoek is verleend.
3.3.2. In zijn algemeenheid kan dit betoog niet worden gevolgd. In artikel 27, lid 2, aanhef en letter a, IW 1990 is bepaald dat de verjaringstermijn wordt verlengd met de tijd gedurende welke de belastingschuldige na de aanvang van die termijn uitstel van betaling heeft. De tekst van deze bepaling stelt geen verdere eisen aan het uitstel van betaling. Dit kan ook een ambtshalve bij beschikking door de ontvanger verleend uitstel zijn, nu artikel 25, lid 1, IW 1990 aan het verlenen van betalingsuitstel niet de eis stelt dat de belastingschuldige daarom moet hebben verzocht. Ook de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 27 IW 1990 geeft geen aanleiding om de toepassing van lid 2, letter a, van dit artikel - in weerwil van de bewoordingen daarvan - te beperken tot gevallen waarin het uitstel op verzoek is verleend.
3.3.3. Het middel beroept zich voorts tevergeefs op de strekking van artikel 27, lid 2, aanhef en letter a, IW 1990. Die bepaling strekt ertoe dat de verjaringstermijn geen belemmering vormt bij het verlenen van uitstel van betaling (Kamerstukken II 1987/88, 20 588, nr. 3, blz. 79) en beoogt aldus het belang van de belastingschuldige te dienen. Met deze strekking verdraagt zich niet dat de verjaringstermijn tegen de wil van de belastingschuldige wordt verlengd voor zover deze aan de ontvanger kenbaar heeft gemaakt dat hij geen (verder) uitstel van betaling wenst. De uitspraak van het Hof en de stukken van het geding bevatten echter geen aanwijzingen dat die situatie zich in het onderhavige geval heeft voorgedaan.
3.3.4. Het eerste middel faalt daarom.
3.4. Ook het tweede middel kan niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren C. Schaap en M.W.C. Feteris, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 11 december 2009.