HR, 04-10-1974, nr. Req. civ. 10 856
ECLI:NL:PHR:1974:AB3749
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
04-10-1974
- Zaaknummer
Req. civ. 10 856
- LJN
AB3749
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:1974:AB3749, Uitspraak, Hoge Raad, 04‑10‑1974; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:1974:AB3749
ECLI:NL:PHR:1974:AB3749, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 04‑10‑1974
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:1974:AB3749
- Vindplaatsen
Uitspraak 04‑10‑1974
Inhoudsindicatie
Het rechtsmiddel van request civiel is niet voorzien in de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken, zodat, waar het arrest waarvan de herroeping wordt verzocht krachtens deze wet is gewezen, verzoeker reeds op deze grond in zijn verzoek niet-ontvankelijk is.
4 oktober 1974
Req.Civ.nr. 10.856
Br.
De Hoge Raad der Nederlanden,
Gezien het verzoekschrift van [verzoeker], wonende te [woonplaats] om herroeping van het arrest van de Hoge Raad van 12 juni 1974, waarbij werd verworpen een beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 26 november 1973 betreffende een verzoek om vaststelling van een aanslag in de inkomstenbelasting over het jaar 1967;
Gelet op de conclusie van de Advocaat-Generaal ten Kate strekkende tot niet-ontvankelijkheid van het ingestelde request-civiel met beslissing omtrent de kosten als de Hoge Raad vermeent te behoren;
Overwegende dat het rechtsmiddel van request-civiel, als hoedanig verzoeker het verzoekschrift wenst te zien beschouwd, niet voorzien is in de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken, zodat waar het arrest waarvan de herroeping wordt verzocht, krachtens deze wet is gewezen, verzoeker reeds op deze grond in zijn verzoek niet-ontvankelijk is;
Verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in het door hem ingediende verzoek.
Verstaat dat voor de verkrijging van deze beschikking geen kosten in rekening zullen worden gebracht.
Gedaan en gewezen te ’s-Gravenhage de vierde oktober 1900 vier en zeventig, bij Mrs. Wiarda, President, Hollander, Ras, Minkenhof en Drion, Raden, in tegenwoordigheid van de Griffier Reyers.
Conclusie 04‑10‑1974
Inhoudsindicatie
Het rechtsmiddel van request civiel is niet voorzien in de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken, zodat, waar het arrest waarvan de herroeping wordt verzocht krachtens deze wet is gewezen, verzoeker reeds op deze grond in zijn verzoek niet-ontvankelijk is.
V.
nr. 10.856.
Parket, 13 september 1974.
Mr. ten Kate.
Conclusie inzake:
[verzoeker], requestrant (fiscale zaak).
Edelhoogachtbare Heren,
In dit stadium van het geding zal ik mij beperken tot een beoordeling van de ontvankelijkheidsvraag van het ingestelde request-civiel. Dit rechtsmiddel is gericht tegen een door Uw Raad op 12 juni 1974 onder nr. V 17.353 gewezen arrest op een beroep van thans eiser bij request-civiel als bedoeld in art. 20 Wet Administratieve Rechtspraak Belastingzaken (17 mei 1956, S. 323). Bij genoemd arrest werd het ingestelde beroep verworpen.
Bij het arrest H.R. 6 januari 1932, N.J. 1932 p. 346, heeft Uw Raad bij de toen geldende wetten beslist dat in belastingzaken het request-civiel niet openstaat. Ik meen dat er geen reden is thans anders te oordelen bij de wet van 17 mei 1956. In die wet is de voor deze materie geldende procesgang geheel geregeld. Hieraan doet niet af dat opzettelijk voor een soepele regeling is gekozen, die zich eenvoudig kan aanpassen aan procesrechtelijke ontwikkelingen in de buurgebieden. Het laat nog niet toe een in het door de wetgever ontwikkeld stelsel onbekend rechtsmiddel uit het naast liggende gebied van de burgerlijke rechtsvordering als daarin begrepen te achten. Ik moge hierbij verder verwijzen naar mijn proefschrift Request-civiel (1962), p. 2, noot 3 onder 2.
Wanneer men hierover anders zou denken, omdat nu eenmaal bij het feit dat aan procedures op tegenspraak over dezelfde zaak tussen dezelfde partijen eens een eind moet komen, voor het keren van ernstige onrechtvaardigheden, die daaruit kunnen voortvloeien, behoefte bestaat aan een uitlaatklep, en daarom de ruime tekst van art. 382 Rv. zou laten prevaleren, dient men anderzijds de regeling van dat artikel en de daarop volgende artikelen in acht te nemen. Dit eist dan een dagvaarding, in plaats van een request zoals in casu is ingediend, waarbij procureur (advocaat) wordt gesteld. Men zie art. 390, lid 1, Rv. jo. art. 133 Rv.; Request-Civiel (1962) p. 326.
Art. 382 Rv. laat overigens — voor zover thans van belang — alleen request-civiel toe tegen vonnissen op tegenspraak in laatste ressort gewezen, hetgeen betekent vonnissen in hoogste feitelijk ressort. Onder deze term vallen die vonnissen en arresten waarin de hoogste feitelijke rechter heeft gesproken. Onder omstandigheden kan dit wel eens de Hoge Raad zijn, waarover H.R. 22 juni 1973, N.J. 1973, no. 465. In mijn conclusie aan dat arrest voorafgaande heb ik betoogd dat, wanneer de Hoge Raad na vernietiging ten principale recht heeft gedaan, request-civiel zou openstaan, wellicht te richten tegen het daaraan ten grondslag liggende vonnis of arrest van de feitelijke rechter. Reden was de hier liggende parallel. Anders is dit evenwel ten aanzien van die arresten van de Hoge Raad, waarin de Hoge Raad aan een optreden als feitelijke rechter niet toekomt, zoals in casu.
Tenslotte een enkel woord over de aangevoerde middelen van request-civiel. Het eerste en derde middel beoogt aan te haken aan artikel 382.4° resp. 2° Rv. (zie punt 2.15 van het request). Wanneer evenwel onder deze nummers gesproken wordt over ‘’eis’’, wordt daarmede gedoeld op de gevorderde materiële beslissing die de inzet van de procedure is, dus hetgeen bij inleidende dagvaarding of bij vermeerdering van eis (artt. 134, 347 Rv.) is verlangd enz. Daaronder behoren niet de grieven in appel noch ook de middelen in cassatie. Vgl. van den Dungen-Funke, Boek 1, p. 833; Cleveringa ‘’Meijersbundel’’ p. 206, 207 resp. 199.
Hetzelfde geldt voor het tweede middel van het beroep, dat op art. 382.6° Rv. slaat. Het gaat in de wet om eindbeslissingen op het in het geding materiëel gevorderde, niet over tegenstrijdigheden in de motivering en daarin vervatte rechtsoordelen, die daartoe leiden. Vgl. van den Dungen-Funke, Boek 1, p. 835; van Rossem-Cleveringa I p. 933, waarbij noot 9; Cleveringa ‘’Meijersbundel’’ p. 210; Request-Civiel (1962) p. 324 noot 52.
Zodanige eindbeslissingen zijn door de Hoge Raad in het bestreden arrest niet genomen.
Ik concludeer tot niet-ontvankelijkheid van het ingestelde request-civiel met beslissing omtrent de kosten als de Hoge Raad vermeent te behoren.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,