Hof Amsterdam, 08-04-2010, nr. 08/00995
ECLI:NL:GHAMS:2010:BM5483
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
08-04-2010
- Zaaknummer
08/00995
- LJN
BM5483
- Vakgebied(en)
Belastingen van lagere overheden (V)
Milieubelastingen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2010:BM5483, Uitspraak, Hof Amsterdam, 08‑04‑2010; (Hoger beroep)
- Wetingang
- Vindplaatsen
Belastingblad 2010/862 met annotatie van M.R.P. de Bruin
V-N 2010/38.29 met annotatie van Redactie
NTFR 2010/1342 met annotatie van mr. dr. G. Groenewegen
Uitspraak 08‑04‑2010
Inhoudsindicatie
Aan belanghebbende, eigenaar van een woonboot, is voor het jaar 2006 een aanslag liggeld woonschepen opgelegd. In geschil is of het door de gemeenteraad vastgestelde tarief voor het liggeld in strijd is met artikel 229b, eerste lid Gemeentewet en of deze tariefstelling moet leiden tot vernietiging van de aanslag. Naar het oordeel van het hof is de heffingsambtenaar er niet in geslaagd om de door de gemeenteraad aan de tariefstelling ten grondslag gelegde ramingen over te leggen. Niet is aannemelijk gemaakt dat de tarieven zo zijn vastgesteld dat de geraamde baten van de leges de geraamde lasten niet overstijgen.Het moet de gemeenteraad op voorhand duidelijk zijn geweest dat de geraamde baten hoger waren dan de geraamde lasten. In het onderhavige geval overschrijden de geraamde baten de geraamde lasten met 15% zodat er sprake is van een verhoudingsgewijs flinke overschrijding. De uitspraak van de rechtbank waarin is uitgegaan van gehele onverbindendverklaring moet in stand blijven.
GERECHTSHOF AMSTERDAM
kenmerk P08/00995
8 april 2010
uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de heffingsambtenaar van de gemeente Zaanstad,
de heffingsambtenaar,
tegen de uitspraak in de zaak no. AWB 07/2986 van de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
X, wonende te Y,
belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 31 augustus 2006 aan belanghebbende voor het jaar 2006 een aanslag Liggeld woonschepen opgelegd voor een bedrag van € 247,90. Daarbij is uitgegaan van een tarief van € 1,9992 en een in gebruik genomen wateroppervlakte van 124 m².
1.2. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak, gedagtekend 19 maart 2007, de aanslag gehandhaafd.
1.3. De heffingsambtenaar heeft op 13 juli 2007 de aanslag ambtshalve verminderd tot een bedrag van € 145,94 omdat met het woonschip van belanghebbende 73 m² wateroppervlakte in plaats van 124 m² in gebruik wordt genomen.
1.4. Bij uitspraak van 26 augustus 2008, heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep gegrond verklaard en de aanslag, naar het Hof begrijpt, vernietigd.
1.5. Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 15 september 2008, aangevuld bij brief van 15 oktober 2008. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend en incidenteel hoger beroep ingesteld.
1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 april 2009. Nadat de voorzitter het onderzoek ter zitting had gesloten, is het onderzoek heropend. Bij brief met dagtekening 27 augustus 2009 heeft de griffier van dit Hof de heffingsambtenaar gevraagd een reactie te geven op een viertal vragen.
1.7. De heffingsambtenaar heeft bij brief met dagtekening 25 september 2009 de vragen van het Hof beantwoord.
1.8. Bij brieven van 24 oktober 2009 en 29 december 2009 heeft belanghebbende nadere stukken in het geding gebracht. Afschriften hiervan zijn aan de wederpartij toegezonden.
1.9. Op 15 januari 2010 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgevonden. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2. Feiten
2.1. Het Hof neemt de volgende feiten over zoals deze door de rechtbank in haar uitspraak zijn vastgesteld. Belanghebbende wordt daarin aangeduid als ‘eiser’ en de heffingsambtenaar als ‘verweerder’.
“2.1. Eiser is eigenaar van een woonboot gelegen in de openbare wateren van de gemeente [...].
.
2.2. Ingevolge artikel 2 van de Zaanse Verordening op de heffing en invordering van liggelden voor woonschepen 2006 (hierna: de Verordening) wordt onder de naam “liggeld voor woonschepen” een recht geheven voor het hebben van een ligplaats voor een woonschip op een openbare plaats. In artikel 4 van de Verordening is bepaald dat het recht per vierkante meter ingenomen wateroppervlakte met een woonschip en toebehoren € 1,68 per jaar bedraagt. Over het tarief wordt 19% btw geheven.”
In aanvulling hierop stelt het Hof de volgende feiten vast:
2.2. De heffingsambtenaar heeft op 13 juli 2007 de aanslag ambtshalve verminderd tot een bedrag van € 145,94 omdat bij de berekening van de aanslag ten onrechte is uitgegaan van 124 m² in plaats van 73 m² wateroppervlakte in gebruik.
2.3. Tot de gedingstukken behoort een kopie van de ‘Begroting 2006 KOSTEN EN OPBRENGSTEN Nautisch beheer’. Hierin is voor zover van belang het volgende vermeld:
‘Sub rekening Hoofd rekening Beschrijving rekening Budget incl Wijz.
00 KOSTEN
(…)
124 586994 Overige diensten Stads 19.433,00
124 Woonschepen Algemeen 19.433,00
12 Vergunningen ligplaatsen 19.433,00
(…)
90 OPBRENGSTEN/DEKKING
(…)
9121 Woonschepen [A]
9121 2810 Leges/rechten e.d.
9121 289094 Opbrengst van Stadsbed -22.385,00
9121 Woonschepen [A] -22.385,00
9122 Woonschepne [B]
9122 289094 Opbrengst van Stadsbed -215
9122 Woonschepne [B -215
(…)
3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende gegrond verklaard, waarbij zij heeft overwogen:
“4.2. Artikel 229b, lid 1, van de Gemeentewet luidt als volgt:
“In verordeningen op grond waarvan rechten als bedoeld in artikel 229, eerste lid, onder a en b, worden geheven, worden de tarieven zodanig vastgesteld dat de geraamde baten van de rechten niet uitgaan boven de geraamde lasten ter zake.”
4.3. De gemeente Zaanstad heeft geen aparte begroting voor het liggeld voor woonschepen. De begrote baten en lasten voor woonschepen vormen een onderdeel van de begroting voor Nautisch Beheer. Het Nautisch Beheer wordt uitgevoerd door de afdeling Havens en Vaarwegen. Wanneer uitsluitend wordt uitgegaan van de onder de benaming woonschepen (algemeen/[A]) begrote baten, overtreffen deze de begrote lasten. Verweerder maakt onderscheid tussen directe kosten en indirecte kosten. Blijkens het overzicht dat verweerder bij zijn brief van 25 april 2008 aan de rechtbank heeft gevoegd, worden onder de directe kosten onder meer verstaan de kosten die samenhangen met de jaarlijkse controle op de ligplaatsen en de volledigheid en/of juistheid van de ligplaatsen. Onder de indirecte kosten rekent verweerder de kosten van toezicht dat mede ten behoeve van woonschepen wordt uitgeoefend. In de begroting is voor toezicht havens en kaden een bedrag van € 922.000 opgenomen. Verweerder meent dat een deel daarvan, € 4.610 (0,5%), moet worden toegerekend aan woonschepen. Het percentage is – naar verweerder ter zitting heeft toegelicht – gebaseerd op de verhouding tussen het aantal woonschepen en het totaal aantal schepen dat gebruik maakt van de wateren van de gemeente. Aldus bedragen de begrote lasten € 24.043 (€ 19.433 + € 4.610) en is er in de visie van verweerder geen sprake van een meer dan kostendekkend tarief.
4.4. De rechtbank stelt voorop dat de kostendekkendheid van het gehanteerde tarief moet worden beoordeeld voor het totaal van de geraamde baten van de rechten die in een verordening zijn geregeld en het totaal van de geraamde lasten die de werkzaamheden meebrengen waarvoor deze rechten geheven worden. Anders dan eiser meent, is niet van belang of de werkelijk gemaakte kosten en de werkelijk ontvangen baten lager, dan wel hoger zijn.
4.5. Tussen partijen bestaat geen verschil van mening op het punt van de toerekening van de directe kosten. Bij de beoordeling van de vraag of de indirecte kosten van toezicht door middel van het door verweerder gehanteerde tarief kunnen worden verhaald is van belang of deze in enig verband staan met het innemen van een ligplaats in de gemeente Zaanstad.
Desgevraagd heeft verweerder verklaard dat het verschil tussen het toezicht havens en kaden en de jaarlijkse controle van de ligplaatsen van woonschepen – van dat laatste zijn de kosten reeds onder de directe kosten voor woonschepen begrepen – met name is gelegen in de frequentie. Het toezicht havens en kaden gebeurt, in tegenstelling tot de jaarlijkse controle, dagelijks. Verder heeft verweerder toegelicht dat het toezicht havens en kaden er onder meer op is gericht om te zien of woonschepen goed liggen en niet in de weg liggen doordat zij zijn losgeraakt. Daarnaast houdt het toezicht ook een soort politietaak in, bijvoorbeeld bij calamiteiten of klachten van omwonenden. Het betreft een algemene toezichthoudende taak voor de havens en zeeschepen en ook de woonschepen vallen daar onder, aldus verweerder.
4.6. De rechtbank is van oordeel dat tussen de algemeen toezichthoudende taak, voor zover die specifiek betrekking heeft op woonschepen, en de controle waarvan de kosten reeds in de directe kosten zijn begrepen te weinig onderscheid zit om de daarmee gemoeide extra kosten door middel van het heffen van liggeld te verhalen. Dat het algemene toezicht dagelijks wordt uitgevoerd en de controle jaarlijks, is daarvoor onvoldoende, nog daargelaten of het aan de woonschepen toegerekende deel van 0,5% overeenkomt met de omvang van dat toezicht op de ligplaats van woonschepen. Voor zover de algemeen toezichthoudende taak ertoe moet bijdragen dat de gemeentelijke voorschriften voor het gebruik van vaarwegen en andere wateren worden nageleefd, staat deze functie in een te ver verwijderd verband tot het innemen van een ligplaats om de daarvoor te maken kosten door middel van het heffen van liggeld te kunnen verhalen. Deze indirecte kosten kunnen daarom niet worden gerekend tot de kosten die in enig verband staan met het innemen van een ligplaats en kunnen dan ook niet door middel van het heffen van liggeld worden verhaald. Hiervan uitgaande zijn de begrote baten hoger dan de begrote lasten. Het in de Verordening opgenomen tarief is dan meer dan kostendekkend en komt daarmee in strijd met het bepaalde in artikel 229b, lid 1, van de Gemeentewet.
4.7. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de Verordening op het punt van het tarief onverbindend moet worden verklaard en de bestreden aanslag niet in stand kan blijven. Het beroep is ook om deze reden gegrond.”
4. Geschil in hoger beroep
In hoger beroep is in geschil het antwoord op de vraag of het door de gemeenteraad vastgestelde tarief voor het liggeld voor woonschepen in strijd is met artikel 229b, eerste lid, Gemeentewet en zo ja, of deze tariefstelling moet leiden tot vernietiging dan wel vermindering van de aanslag.
5. Standpunten van partijen
Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de gedingstukken en naar de processen-verbaal van de zittingen.
6. Beoordeling van het geschil
6.1. In artikel 229b, eerste lid, Gemeentewet is het volgende bepaald: ‘In verordeningen op grond waarvan rechten als bedoeld in artikel 229, eerste lid, onder a en b, worden geheven, worden de tarieven zodanig vastgesteld dat de geraamde baten van de rechten niet uitgaan boven de geraamde lasten ter zake.’ De geheven liggelden vinden, aldus ook de aanhef bij het raadsvoorstel, hun wettelijke basis in artikel 229, eerste lid, onder a en b, Gemeentewet. De liggelden dienen daarom zo te worden vastgesteld dat de geraamde baten hiervan niet uitgaan boven de geraamde lasten ter zake van woonschepen.
6.2. De heffingsambtenaar stelt dat is aangesloten bij de hiervoor onder punt 2.3 van de feiten van het Hof opgenomen ‘Begroting 2006 KOSTEN EN OPBRENGSTEN Nautisch beheer’. Daarnaast zijn volgens de heffingsambtenaar indirecte kosten geraamd. Ter zitting van dit Hof op 15 januari 2010 heeft de heffingsambtenaar desgevraagd verklaard dat hij zijn eerder ingenomen stelling, dat onder de geraamde lasten ook de indirecte kosten tot een bedrag van € 4.610 en de kosten voor het grasmaaien tot een bedrag van € 4.200 moeten worden gerekend, intrekt. Volgens de heffingsambtenaar moeten de kosten voor rente en afschrijvingskosten ter zake van de aanleg van parkeerplaatsen bij woonschepen tot een bedrag van € 3.750 wel tot de geraamde lasten worden gerekend. De totale geraamde lasten bedragen volgens de heffingsambtenaar € 19.433 + € 3.750 = € 23.183 en zijn naar zijn mening hoger dan de geraamde opbrengsten.
6.3. Voor de beoordeling van de vraag of de geraamde baten niet uitgaan boven de geraamde lasten, moet worden aangesloten bij de ramingen op basis waarvan de gemeenteraad het tarief heeft vastgesteld. Naar het oordeel van het Hof heeft de heffingsambtenaar geen dan wel onvoldoende inzicht gegeven in deze ramingen. Aannemelijk is slechts dat aan de geraamde baten en geraamde lasten de gegevens van de ‘Begroting 2006 KOSTEN EN OPBRENGSTEN Nautisch beheer’ ten grondslag hebben gelegen. Het Hof leidt hieruit af dat is uitgegaan van geraamde lasten ter grootte van € 19.433 en geraamde opbrengsten van het liggeld woonschepen ter grootte van in totaal € 22.600.
6.4. Ten aanzien van de toerekening van indirecte kosten stelt de heffingsambtenaar dat een ambtelijk voorstel is gedaan om de kosten van renovatie en de aanleg van parkeerplaatsen in 1991 aan de […]dijk te [B] te rekenen tot de geraamde lasten voor het tarief 2006. Het gaat volgens de heffingsambtenaar om een bedrag van € 3.750 rente en afschrijvingen van de totale kosten van € 349.689. In zijn brief van 25 september 2009 schrijft de heffingsambtenaar dat op ambtelijk niveau is besloten om de kosten van de parkeerplaatsen uit te smeren over alle ligplaatsen.
6.5. Naar het oordeel van het Hof gaat de heffingsambtenaar er met de hiervoor in 6.4 bedoelde stelling aan voorbij dat het tarief moet worden vastgesteld op basis van ramingen die bij de gemeenteraad bekend zijn alvorens het tarief wordt vastgesteld. Weliswaar heeft de heffingsambtenaar ter zitting verklaard dat de gemeenteraad hiermee akkoord is gegaan, maar deze verklaring is niet nader onderbouwd. Ook anderszins is niet aannemelijk dat de gemeenteraad er voor het vaststellen van het tarief mee bekend was dat de hiervoor bedoelde indirecte kosten deel uitmaakten van de geraamde lasten. Belanghebbende heeft bovendien weersproken dat de weergave van de heffingsambtenaar over de besluitvorming ten aanzien van het uitsmeren van de kosten van de parkeerplaatsen over alle ligplaatsen juist is. De vraag of en in hoeverre deze indirecte kosten gerekend mogen worden tot de geraamde lasten, behoeft gelet op het voorgaande geen bespreking meer.
6.6. De heffingsambtenaar is er niet in geslaagd om de door de gemeenteraad aan de tariefstelling ten grondslag gelegde ramingen, waarin op inzichtelijke wijze de volgens de heffingsambtenaar met de heffing van de liggelden te dekken lasten inzichtelijk zijn gemaakt, over te leggen. Gelet hierop moet in het licht van hetgeen hiervoor in 6.3 is overwogen worden geoordeeld dat de heffingsambtenaar er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat de tarieven zodanig zijn vastgesteld dat de geraamde baten van de leges niet uitgaan boven de geraamde lasten ter zake.
6.7. De heffingsambtenaar stelt dat de rechtbank in haar uitspraak had kunnen overgaan tot partiële onverbindendheid van het tarief en dat algehele onverbindend verklaring van het tarief niet nodig was geweest. Ten aanzien van de vraag of gehele dan wel partiële onverbindendheid van het tarief dient te volgen, is in rechtsoverweging 3.3.2 van het arrest van de Hoge Raad van 10 april 2009, nr. 43 747, BNB 2009/194 waarin de vaststelling van het tarief voor inzameling van huisvuil aan de orde was, het volgende overwogen:
‘In het onderhavige geval is strijd met het voorschrift van artikel 229b, lid 1, van de Wet ontstaan doordat in de raming van de lasten van de inzameling van bedrijfsvuil één of meer posten zijn opgenomen die niet, althans niet volledig dienen ter dekking van de kosten van deze inzameling. In zo'n geval geldt in beginsel dat de tariefstelling in de gemeentelijke verordening slechts partieel onverbindend is, namelijk voor zover - nadat uit de lastenraming de (gedeelten van) posten zijn geëlimineerd die daarin ten onrechte zijn opgenomen - de geraamde baten uitgaan boven de geraamde lasten. Van algehele onverbindendheid is echter sprake indien (a) het de gemeente op voorhand duidelijk moet zijn geweest dat de desbetreffende post(en) (in zoverre) niet diende(n) ter dekking van de kosten waarvoor het recht of de rechten op grond van artikel 229, lid 1, letters a en b, van de Wet en de desbetreffende verordening mochten worden geheven, en bovendien (b) na de eliminatie van de desbetreffende bedragen uit de lastenraming, de geraamde baten in betekenende mate uitgaan boven het gecorrigeerde bedrag van de geraamde lasten.’
6.8. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat het de gemeenteraad op voorhand duidelijk moet zijn geweest dat de geraamde baten hoger waren dan de geraamde lasten.
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of de lastenraming in betekenende mate uitgaat boven de geraamde lasten. In het onderhavige geval overschrijden de geraamde baten de geraamde lasten met een bedrag van € 3.167 (namelijk ruim 15% van de geraamde lasten) zodat naar het oordeel van het Hof geen sprake is van een verhoudingsgewijze geringe overschrijding. De uitspraak van de rechtbank, waarin is uitgegaan van gehele onverbindend verklaring, dient daarom in stand te blijven.
6.9. Belanghebbende heeft nog gesteld dat naar zijn mening de geraamde lasten ter grootte van € 19.433 te hoog zijn. Aan belanghebbende kan worden toegegeven dat ook in hoger beroep de heffingsambtenaar geen eenduidig inzicht heeft gegeven in de in aanmerking te nemen lasten. Uit het voorgaande volgt echter dat de onverbindend verklaring van het tarief in hoger beroep wordt bevestigd zodat deze stelling van belanghebbende geen bespreking meer behoeft.
6.10. De rechtbank heeft in de beslissing opgenomen dat de opgelegde aanslag wordt herroepen. Gelet op de rechtsoverwegingen is duidelijk dat de rechtbank daarmee bedoelde de aanslag te vernietigen.
7. Kosten
Het Hof acht termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De voor vergoeding in aanmerking komende kosten zijn opgenomen in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit).
Voor het onderhavige geval zijn dat de in onderdeel c van het besluit genoemde reiskosten van belanghebbende. Deze kosten worden gesteld op € 13 (2 x € 6,50) voor reiskosten per tweede klasse openbaarvervoer voor het bijwonen van de zitting op 3 april 2009 en op 15 januari 2010.
De verletkosten van belanghebbende bedragen met inachtneming van de door belanghebbende verstrekte gegevens € 114 (2 x 3 uur à € 19) voor het bijwonen van de zitting op 3 april 2009 en op 15 januari 2010.
8. Beslissing
Het Hof:
- bevestigt de uitspraak van de rechtbank waarbij de aanslag is vernietigd;
- veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 127.
Van de heffingsambtenaar wordt een griffierecht geheven van € 428.
De uitspraak is gedaan door mrs. A.P.M. van Rijn, voorzitter, J.P.A. Boersma en P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. S.K. Grando, als griffier. De beslissing is op 8 april 2010 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.